— 510 —

schilderij heet „Les abeilles mortes". Deze doode bijen gelijken op gepofte kastanjes. En daar de kubistische dame, die bij de kachel (bijenkorf) zit te huilen, nogal tragisch van houding is, zou ik het schilderij willen betitelen: „Haal nooit de kastanjes voor een ander uit het vuur, want gij komt bedrogen uit!" Dit schijnt haar „Vénus" reeds gedaan te hebben: zij heeft er blijkbaar hevige buikpijn van!

Ook Maurice le Grandson (Parijs) lijkt mij een grappenmaker. In „La mort" heeft hij een kubistische doodkist (!!) geschilderd van zwart geverfd hout in een kleurige omgeving. „Fatum" is een spoorwegongeluk met eenige

dooien op een rijtje,... brrr! En zijn „ Création is eene kubistische juffrouw, die eenigszins onwelvoegelijk is gaan liggen, waarschijnlijk doordat zij het benauwd had van al dat gepriem en geprik in

haar lichaam! Niet

serieus.

Alexis Mérodack Jeaneau (Angers) zond wel aardige houtgravuren (vijf) en eene danseres als schilderijWassilyKandinsky(München), wiens kunst en wiens opvattingen ik uitvoerig besprak bij gelegenheid van zijne tentoonstelling te Rotterdam (Oldenzeel), zond twee van daar bekende werken en drie nieuwe, dateerende van 1 91 3 en 1914. Zijn kleur is forscher, krachtiger

geworden; zijn „schilderijen" geven méér ruimte.

Knap zijn de teekeningen en aquarellen van wilde dieren (tijgers, leeuw, panter, gier) door Jacques Nam (Parijs), — maar de schilderijen van F r a n cis P i c a b j a (Parijs) zijn, denk ik, als grappen bedoeld : „Force comique" (zie de foto !), „Une horrible douleur", „En badinant" noemt hij ze. Daarentegen is H. E- R i o u x (Parijs) weer heel serieus. Zijn „Etude de torse", zijn „Paysage" en vooral zijn „Nuita Alger" zijn zeer persoonlijk.

Een andere vriendelijke clown lijkt mij D i e g o H.

Joë Zadkin

Rivera. Aan den naam te zeggen: een Spanjaard. Hij woont te Parijs. Onze Speenhof f heeft eens voor de aardigheid „kubistische" portretten gemaakt: van zichzelf en van zijn vriend Arie van Veen. R ivera wil ons nu wijsmaken dat hij het „in ernst van twee Japanners heeft gedaan: de heeren Kawashima en Fushita. Prettig als je zóó je portret thuiskrijgt!... De schilder zelf heeft zich „futuristisch" uitgebeeld, gevende „de beweging van het schilderen" — volgens de leer van Marinetti en Walden: twee stukken kop, twee stukken hand, twee stukken boord enz. enz. Een derde „kunstwerk" geeft een „stilleven" te zien, geschilderd in verschillende technieken ....

Deze D i e g o H. Rivera vindt evenwel zijn meester in den onovertreffelijken DRossiné. Deze clown brengt ons in de eerste plaats een paar „schilderijen" die moeten voorstellen: „de dans en „de tango". Op grof, zwaar doek zijn zij gesmeerd, met olieen lijmverf, in veel hoeken en krullen, zonder eenige karakteristieke lijn. Wie bepaald wil, kan ergens een voet onderscheiden, maar daarmede houdt dan ook elke vorm-aanduiding op. Een schilderij, dat er op lijkt, heet „Capriccio" en moet voorstellen: een circus. Men kan echter even goed het schilderij dat „de dans" (no. 456) of „de tango" (no. 457) heet „ca¬

priccio" (no. 455) noemen en omgekeerd het „capriccio" den „dans" of den „tango". Maar het toppunt wordt genaderd door de reeds in den aanvang van dit overzicht genoemde beschilderde ijzer-constructie in kachelpijp-vormen, en het wordt bereikt in het „allegaartje", dat ik hier nader beschrijven zal. Eerst de kachelpijp-constructie.

Zij heet in den catalogus : „La Symphonie No. 2" en blijkt te bestaan uit gegalvaniseerd staal dat beschilderd is: platen en pijpen, kromgebogen stukken en met gaatjes geperforeerde. .. Men herkent een paar beenenj

Tète d'une Jeune Fille