851

Bij vergelijking met de ramingcijfers voor 1897 blijkt dat tegenover eene vermeerdering van ƒ 7,430,625 voor de middelen, eene verhooging staat van ƒ 3,403,355 voor de uitgaven, zoodat het geraamde tekort over 1898 ƒ 4,027,270 minder bedraagt dan het geraamde tekort over 1897.

De vermeerdering die het eindcijfer van de uitgaven heeft ondergaan, ondanks de vermindering, waarvoor enkele afdeelingen in aanmerking konden komen, betreft hoofdzakelijk de uitgaven voor de invoering van de opiumregie, de kosten van inkoop, vervoer, bewaring en verkoop van koffie, de uitgaven wegens uitgifte of beleening van bewijzen van vlottende schuld en voor aanschaffing van recherche-vaartuigen voor Atjeh.

Voor rechtstreeks productieve en voor buitengewone uitgaven worden de navolgende sommen aangevraagd, te weten: voor aanleg van spoorwegen ƒ5,332,000; voor de bevloeiingswerken in de Solo-vallei ƒ 3,000,000; voor andere bevloeiingswerken ƒ 839,000; ten behoeve van de invoering van de opiumregie ƒ 1,395,000.

Uit de berekening van de saldo's der Indische begrootingsrekeningen tot en met 1896 blijkt, dat het vermoedelijk tekort over al die diensten ruim 18 millioen gulden bedraagt. In verband hiermede is in het wetsontwerp tot aanwijzing van de in Nederland te ontvangen middelen de bepaling opgenomen dat in het tekort over 1898 wordt voorzien door eene geldleening.

Uit de toelichting der verschillende hoofdstukken blijkt dat van de afdeeling Regeering en Hooge Colleges de som van ƒ 28,000 is afgevoerd, welke ten vorigen jare voor eene vernieuwing van de meubelen in het gouvernementshotel te Rijswijk werd toegestaan.

Financiën. De aanzienlijke vermeerdering van het eindcijfer dezer afdeeling staat grootendeels in verband met de voorgenomen invoering van de opiumregie op Java en Madura, alsmede op Lombok. Verder heeft