883

koffiecultuur, dateerende van 1883—1887, die ook thans nog geldig zijn. Vrijstellingen op ruime schaal van den cultuurdlenst gingen gepaard met vrijlating der bevolking in de wijze van aanleg en onderhoud van vrijwillige tuinen. Daardoor namen niet alleen de op hoog gezag aangelegde tuinen sterk af, maar ook de vrijwillige plantsoenen in verreweg de meeste gewesten.

Door het bijslag-onderzoek en de daaruit voortgevloeide districtsgewijze opmaken van staten, kan de thans bestaande treurige toestand worden beoordeeld. Niet alleen de drie in den aanhef van dit overzicht genoemde oorzaken, die de schrijver opsomt, geven eene verklaring van dezen treurigen toestand, maar daarbij komt nog deze oorzaak, dat vrijwillige tuinen en die, welke bij de samenstelling der cultuurplannen daaraan werden toegevoegd, buiten de controle der ambtenaren werden gesteld. Schrijver acht dit eene groote economische fout, omdat daarbij geheel over het hoofd werd gezien, dat men de zorg voor de cultuur niet kan overlaten aan den gewonen dessa-man, die van eeuwen her in alle opzichten onder controle heeft gestaan van zijn eigen hoofden.

Dat de koffiecultuur eene volkscultuur zal kunnen worden, daaraan wordt door schrijver geen oogenblik getwijfeld, maar alleen dan, wanneer zij onder leiding en controle staat. Aanmoediging, leiding en leering zijn daarbij voldoende, in de beteekenis, die daaraan werd gehecht in de tijden der Preanger regeling, toen de koffiecultuur eene volkscultuur was. Leiding en leering zijn echter sedert weggevallen en alleen de geheel onvoldoende aanmoediging is gebleven.

Na het medegedeelde acht schr. het onnoodig uitvoerig toe te lichten, dat de tegenwoordige bepaling betreffende het jaarlijks bijplaatsen van 40 of 50 boomen herziening behoeft. Vroeger had die bepaling ten doel de plantsoenen voltallig te houden en tevens door eene behoorlijke regeling te voorkomen, dat nu en dan de noodzakelijk ge