890

komen en ontwikkeld: de Buddha-tempels en de paleizen van den Mikado en de andere vorsten en prinsen moesten versierd worden. Even groote vorderingen zou volgens Von Siebold de muziek gemaakt hebben: De toonkunst, eens machtig genoeg, volgens de sage, om de zongodin te lokken uit de grot waarin zij zich langen tijd verborgen had, kwam zoowel bij den Kami-dienst als bij alle Buddhistische plechtigheden en feesten te pas.

Algemeen waren in Japan reeds in de tiende eeuw volksfeesten ter eere der goden (Kamfs). Daar hielden de priesters der Kami's optochten ; tooneeldichters toonden wat zij konden. Weldra gingen de Buddha-priesters hieraan meedoen en trachtten zij met hunne optochten in praal die van den ouderen, eenvoudiger godsdienst te overtreffen.

De smaak voor Chineesche letterkunde nam meer en meer toe; Confucius werd ijverig bestudeerd, sedert de Mikado zelf deze studie had aanbevolen. En de vreemde beschavingsproducten vermenigvuldigden niet alleen op Japanschen grond, maar veredelden tevens. Er ontstond een nationale letterkunde.

De eerste eeuw der shoguns, die van majordomos zich tot keizers hadden gemaakt, was voor de Japansche klassieke litteratuur de gulden tijd. Aan het overbeschaafd hof van den tot nietsdoen gedwongen Mikado was de kunst eene welkome afleiding.

Bijna zeven eeuwen yóór Laurens Koster, n.1. in 770, werd in Japan met blokken gedrukt. De keizerin Shotoku deed een millioen Buddhistische tooverspreuken drukken op smalle strooken papier, welke in alle tempels moesten worden uitgedeeld.

Reeds in de tiende eeuw werden boeken gedrukt, en het oudste werk dat bewaard is moet tusschen 1198 en 1211 van de pers zijn gekomen. In het begin — d. w. z. nog bijna 600 jaren lang nadat deze kunst uit China was overgebracht -— werden bijna alleen Buddhistische werken gedrukt. De Confucische geschriften kwamen eerst in 1364