1074

ecnc Christelijke natie die Indië regeert, maar dat de bevolking van Nederlandsch-Indië geen Christelijke is. Wij besturen in Nederlandsch-Indië niet een Christenvolk, en daarnaar moeten wij ons gedragen. Vooral is zulks van belang wat betreft onze houding tegenover inlandsche godsdienstleeraars.

Waar gezegd wordt dat er in zooverre rechtsongelijkheid is, dat de Mohamedaansche propaganda niet geweerd wordt, daar komen wij op een van de moeilijkste punten, die deze quaestie biedt. Men vergete niet dat de Mohamedanen in Indië thuis zijn, en dat die propaganda zich onder allerlei vormen kan voordoen en gemaakt wordt door heen en weer trekkende lieden, die moeilijk te kennen zijn. Wilde men in het Regeeringsrcglement bepalen dat hunne toelating aan de goedkeuring der overheid moet onderworpen worden, dan zou men voor groote moeilijkheden komen.

Indertijd zijn daaromtrent in Indië plannen geopperd, die nog niet zijn kunnen worden verwezenlijkt; de Minister zal echter nader overwegen, of door partiecle wijziging van het Regeeringsreglement in dit opzicht iets kan worden gedaan.

Datzelfde geldt ook ten aanzien van eene eventueele wijziging van art. 109 van het Regeeringsreglement, met het oog op den rechtstoestand der inlandsche Christenen; ook omtrent dit onderwerp zal eerst later kunnen worden beslist.

De Minister kwam nu tot eene beantwoording van hetgeen in zake Atjeh was gezegd.

De heer Bahlmann had beweerd, dat de Atjeh-oorlog niets met het traetaat van 1824, of juister, met de daarbij gevoegde verklaringen te doen heeft, doch uitsluitend met het traetaat van 1872. En daarin heeft die geachte spreker in zooverre gelijk, zeide de heer Cremer, dat, zonder het Siak-tractaat, wij niet aan de integriteit van Atjeh hadden mogen roeren. Maar de heer Bahlmann ziet