Marineblad

Azië een vernietigenden slag toegebracht. Daarbij geeft zij uiteraard aan een neutrale Nederlandsche gepantserde vuist de voorkeur boven een Engelsche of een Fransche.

Waar men van zoo tegengestelde zijden verwacht, dat Nederland in Azië zijn eigen en het Westersche prestige zal handhaven en waar het nog de gelegenheid heeft zich een beteekenisvolle maritieme krachtsinspanning te getroosten binnen de vijf a zes jaren die ons van de voltooiing van het groote Japansche vlootprogramma scheiden, rust toch op iedere Nederlandsche regeering en op het Nederlandsche parlement van heden de plicht nü de vereischte maatregelen te treffen.

Weliswaar hebben we niets aan slagschepen die op stapel staan, als dit of het volgend of het daaropvolgend jaar een conflict zou uitbreken, doch er zijn geen grootscheepsche maatregelen die, naar ons verzekerd wordt, minder tijd vorderen dan den bouw van slagkruisers, wel die meer tijd en grootere kosten vorderen. Het risico, dat er iets gebeurt vóór dat de slagkruisers klaar zijn, moeten we nemen en onderwijl met kracht voortwerken aan den weermachtsopbouw.

Wat de financiën betreft.... Reeds eerder is in de Neerlandia-pers betoogd, o.a. nog op 5 Juli j.1., dat Nederland zeker in staat moet worden geacht om de ongeveer 350 millioen gulden op te brengen, die noodig zijn. Er is braakliggend kapitaal genoeg voorhanden; het aankoopen van pantser- en zwaar geschut in het buitenland kan goeddeels geschieden tegen het ruilen van door ons voortgebrachte producten, waarvan er nu maar al te veel vernietigd worden, en de uitbreiding van werkgelegenheid, waarmede onze scheepswerven zouden worden verrijkt, laat zeker een aanzienlijk bedrag aan steungelden uitsparen. Overigens is het beveiligen van Indië's behoud een zóó groot belang, dat o. i. niet geaarzeld mag worden de woorden te onderschrijven die Paul Einzig dezer dagen in „Financial News" schreef: „De Nederlandsche regeering is zeer goed in staat de bedragen te leenen welke vereischt worden voor buitengewone verdedigingsuitgaven".

Uit de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 5 Aug. 1939. De ,,Toestand"-schrijver zegt o.a.:

De Engelsche minister-president is verbeten en in deze gemoedsstemming heeft hij zich laten leiden tot een uiteenzetting van de koele berekening, welke aan de Engelsche politiek ten grondslag ligt.

Vriendschap voor Japan was in deze rede ver te zoeken. Als Engeland toegeeft, dan doet het dat, omdat het meent op dien weg de beste bescherming voor Britsche onderdanen en belangen te vinden. De kern van Chamberlain's rede is, dat er twee conflicthaarden zijn en maar één vloot. Derhalve moet Engeland kiezen. Ten deele heeft het gekozen, maar het zou mogelijk zijn, dat het zijn keuze herzag. Er kunnen, aldus de Engelsche minister-president, omstandigheden komen, dat wij de vloot naar het Verre Oosten zenden. Voorloopig doen wij dat nog niet, omdat wij voor een ernstiger probleem staan, waarvoor wij de krachten moeten sparen. Dat probleem is de situatie in Europa.

De openhartigheid, waarmede de minister-president in zijn oprechte en niet te verwonderen verontwaardiging sprak, levert voor hen, die zich in hun daden door anti-Britsche gevoelens laten leiden, tal van waardevolle aanwijzingen. Want zij zullen hieruit de erkenning kunnen putten, dat Engeland machteloos is voor den strijd in twee werelddeelen en zij zullen — met voorbijgaan van de waarschuwingen, maar dat mag men verwachten van iemand, die in de eerste plaats naar zwakke zijden speurt — daaruit de raadgeving kunnen opstellen, dat Japan moet doorgaan met zijn maatregelen, zoolang de situatie in Europa gespannen is of spannender wordt. Niemand weet immers, waar de grenzen liggen en hoewel die afstand voor den toeschouwer nog ver af lijkt te liggen, heeft de ervaring steeds geleerd, dat belanghebbenden zich deerlijk in dien afstand kunnen vergissen.

1 174