De fcorrsfe bestekmethode voor zee- en luchtvaart: H.O. 214

Men neemt aldus bij de bepaling van deze correctie aan, dat de boogteverandering onder invloed van een declinatieverandering van maximum 15' rechtlijnig verloopt. Immers, zooals reeds op blz. 1416 besproken is, zal het hoogst zelden gebeuren, dat de declinatieafronding meer dan 15' bedraagt.

Zuiver wiskundig beschouwd is deze aanname niet juist. Het is dus we] raadzaam na te gaan, hoe groot de fout is, die men begaat, door onder de meest ongunstige omstandigheden de hoogteverandering gelijk aan 15 X A d boogminuten te nemen.

Een streng wiskundig onderzoek wees mij uit, dat bij een abnormaal groote hoogte van 85° de fout maximaal 0,4' kan bedragen, bij een hoogte van 75° echter reeds niet meer dan 0,1'.

Hieruit volgt dus, dat de op deze wijze uitgevoerde bepaling van de declinatiecorrectie toelaatbaar kan worden geacht.

N.B. De waarde van A d stelt eigenlijk niets anders voor dan de cosinus van den parallaktischen hoek; immers: is de parallaktische hoek S, dan is de hoogteverandering = de declinatieverandering X cos S.

Voorbeeld. Op 1 Januari 1939 werd in den Atlantischen Oceaan 33°—10' Nb den zeesextant een ZOnsonderrandshoogte ge-

v 30° 22' Wl

meten van 27°—15,2' bij MTG. = 12 h—10 m—25 s. Ooghoogte 10 m, I.C. —1'.

Gevraagd: hoogteverschil en azimuth.

MTG. van obs. = 12h-10m-25° hg = 27°—15'.2

E = llh—56m-39s.2

i.c.= r.o

WP . O te Gr. = 0h— 7m— 4S.2

27°—14'.2 hooatec. = 8 .9

in boogmaat= 1°—46'OW 1-

nieuwe gislengte =30°—46'.0 W hw = 27°—23'.1

d O = 23°— 3'.3 S

EP . O =29°— O'.O

1419