Marineblad

er een snelwerkende waarschuwingsdienst en een permanente Iuchtbewaking is. Dit eischt vanzelfsprekend indeeling van voldoende en modern materieel; ook een neutrale staat ontkomt nu eenmaal niet aan den plicht een luchtmacht te bezitten, die aan redelijke eischen voldoet, en van den anderen kant behoeft een staat tot het nakomen van zijn neutraliteitsplichten ook in deze niet boven zijn vermogen te gaan.*)

Het luchtdoelgeschut kan hier buiten beschouwing blijven, want hoe ruim een staat ook voorzien is van deze middelen, indien een schender zich alleen wil bepalen tot overvliegen, zullen er steeds luchtwegen overblijven waarlangs hij dit geschut grootendeels kan ontgaan.

Voorts — zoo zegt het rapport — bedenke men, dat wanneer een onzijdige staat, die de luchtkolomtheorie aanneemt, niet bij machte is, een luchtaanval op groote schaal over zijn gebied tegen te houden, de andere belligerent naar aanleiding hiervan aanspraak zou kunnen maken op het recht, zelve met een troepenmacht over ons grondgebied te marcheeren.

Wij zouden tegenover deze waarschuwing de vraag willen stellen: zijn wij uiteraard in staat een aanval op werkelijk groote schaal — hetzij te land, ter zee of in de lucht — door of over ons gebied tegen te houden zonder hulp van anderen? Wij hebben hier meermalen het tegendeel beweerd. Een staat, die zich slechts een beperkte weermacht kan veroorloven, zal tegenover machtige nabuurstaten tenslotte altijd te kort schieten. Indien een aanval op groote schaal over of door het gebied van een neutralen staat plaats vindt, dan wordt die staat daarmede in de armen geworpen van de(n) tegenstander (s) van den schender. Men mag hieruit echter geen voorbarige conclusie trekken t.a-v. de luchtkolomtheorie, zooals wij bij de bespreking van ons tweede bezwaar nog nader zullen zien. Ten slotte merken wij op, dat het wel heel eenvoudig is om aan de bezwaren van de neutraliteitshandhaving tegemoet te komen door een deel van het te beschermen gebied in een neutraliteitsverklaring , vrij" te geven. Wij durven de consequenties van zulk een opvatting voor de neutraliteitshandhaving te land en ter zee niet eens te opperen!

Ons tweede bezwaar tegen het rapport van de „Vereeniging van toehoorders en Oud-Toehoorders van de Academie voor Internationaal Recht" was, dat het rapport geen rekening houdt met de mogelijkheid, dat de neutraliteit, ook in de lucht, zal worden geëerbiedigd.

Inderdaad verliest het rapport de preventieve waarde van onze weermacht geheel uit het oog. Indien een staat de luchtkolom boven zijn grond- en zeegebied tot zijn rechtsgebied verklaart, dan weten de belligerenten, dat bij een opzettelijke schending op groote schaal de geheele weermacht van den onzijdigen staat zich tegen den schender zal keeren. Hierbij speelt dus niet de luchtmacht alleen, doch de geheele weermacht een rol.

Het is juist de totale weermacht, welke voldoende gewicht in de schaal kan en moet leggen om de belligerenten van een schending te doen afzien. Is dit gewicht niet groot genoeg om de voordeden, die mogelijk aan een schending zijn verbonden, op te heffen, dan zal de belanghebbende belligerent zeker tot schending overgaan, of er nu een denkbeeldige luchtgrens is of niet; het zijn immers niet alleen de luchtwegen, maar ook de luchthavens (vliegparken, vliegvelden), die voor de oorlogvoerenden belang hebben.

*) Deze laatste zin is o.i. niet fraai gesteld. Wij willen aannemen, dat de mil. medewerker er a priori van uitgaat, dat waarachtige neutraliteit synoniem is met „uiterst vermogen tot handhaving van....". (Red.).

1464