Marineblad

commandant van de wacht order een streek BB uit te gaan en Leso aan B.B. even vrij te houden.

Kort na de uitvoering van deze koersverandering te + 0600 stootte het schip eenige malen aan B.B. Dit duurde naar schatting in totaal + 5 sec. De machinetelegrafen werden op stop gezet. De vaart nam zeer snel af, vervolgens ging het schip hard S.B. uit en liep met geringe vaart recht op den wal van Iboel af, terwijl de stroom het schip dwars uit naar B.B. verplaatste.

Direct na het stooten werd aan S.B. van het loodingsbordes geen grond 27 m gelood. Daar het schip den wal in dreef, gaf de commandant order S.B. machine half vooruit te zetten en het roer B.B. aan boord te leggen. Hierop kwam telefonisch de boodschap uit de M.K., dat S.B. schroef niet te bewegen was. Even later werd gemeld, dat aan S.B. ter hoogte van het achtertorpedokanon 27 m was gelood en achteruit geen grond 30 m.

De commandant liet te 0605 B.B. machine vol achteruit slaan en bracht het schip weer slaags in het vaarwater, vervolgens B.B. machine stoppen en langzaam aanzetten tot volle kracht vooruit. Te + 0613 werd koers naar buiten vervolgd.

Tijdens het ongeval stond een uitkijk op de bovenbrug, die echter geen speciale opdracht had om naar riffen uit te kijken. Op de brug stonden behalve de commandant en de officier van de wacht, de oudste officier en een luitenant ter zee.

Na onderzoek bleek het schip geen water te maken.

S.B. schroef zat vast, doch bleek later wederom beweegbaar te zijn, maar veroorzaakte reeds bij een draaisnelheid van ± 45 omw. per minuut hinderlijk trillen. De pitotbuis van de loginstallatie bleek niet meer intrekbaar te zijn.

Volgens constructie uit de peilingen van den officier van de wacht ligt het rif op N. 00°59' en O. 107°25.3', dat is 450 m uit den Iboel-wal.

De Raad neemt als vaststaand aan:

dat op de dagwacht van 26 April 1939 de commandant van Hr. Ms. „Van Ghent" dc straat tusschen de eilanden Benoea en Iboel van den Tambelan archipel, welke straat gerekend moet worden te behooren tot de minder bevaren vaarwaters, heeft bevaren zonder de speciale voorzorgsmaatregelen te nemen, welke zijn voorgeschreven in het rondschrijven van den Commandant der Zeemacht over de navigatie in minder bevaren gebieden;

dat de commandant deze route heeft gekozen, omdat dit de kortste weg was naar het door den eskader-commandant opgegeven rendez-vous en omdat hij na bestudeering van den Zeemansgids en de detailkaart van het betrokken gebied, meende te mogen aannemen, dat aan de navigatie in die Straat geen risico was verbonden;

dat het schip desniettemin is gestooten op een onbekende ondiepte, waardoor schade van beteekenis aan het schip is ontstaan. De Raad is van oordeel:

dat waar de commandant van Hr. Ms. „Van Ghent" niet die speciale voorzorgsmaatregelen heeft genomen, welke voorgeschreven zijn in het rondschrijven van den Commandant der Zeemacht over de navigatie in minder bevaren gebieden — welke maatregelen in het onderhavige geval hadden moeten omvatten het loopen van geringe vaart en het plaatsen van speciale uitkijken naar verkleuringen — het ongeval aan zijne schuld is te wijten;

dat echter als verzachtende omstandigheid moet worden aangenomen, dat de commandant door de in den Zeemansgids aangebrachte wijziging, in den waan is gebracht, dat aan de door hem gekozen route geen risico was verbonden.

Aldus gewezen door de heeren Mr. W. Andrée Wiltens, Voorzitter, W. A. de Jong, P. J. M. Cikot, A. G. Vromans en J. F. Milders, leden en door den Voorzitter uitgesproken in het openbaar te Batavia op 26 Augustus 1939, in tegenwoordigheid van 's Raads Secretaris K. G. Tiel.

1474