Opperbevel en Staatsmarine

oogpunt idyllische sfeer, waarin wij op het oogenblik leven, waarin de kamer den ministers verwijt niet genoeg voor de weermacht aan te vragen, niet voorbestemd lijkt om bestendig te zijn" (blz. 1554). Reden te meer om, nu wij in zulk een tijd van verhoogde belangstelling in en vernieuwing van de marine leven, een herziening der verhoudingen te bepleiten, opdat onverkwikkelijke gebeurtenissen als wij herhaaldelijk hebben meegemaakt — gevolg van een verwarring van bevoegdheden — niet meer plaats hebben. Het vertrouwen in het vlootbeleid zal dit zeker ten goede komen.

De moeilijkheid ligt niet zoo zeer in de analyse, die wij van het verleden hebben te geven: de opzet van het geheel wordt uit de, in de praktijk van het staatkundig leven tot stand gekomen resultaten gekend. De moeilijkheid is om, met behoud van ons constitutioneel bestel, de hoogste bestuursverhoudingen zoodanig te doen functionneeren, dat eenheid in de aanwending en het gebruik van de staatsmarine verzekerd zij.

Mede om dit doel te bereiken voerden wij het instituut van den eersten minister als staatsorgaan in, waardoor het leerstuk van de ministerieele verantwoordelijkheid, zij het langs andere lijnen, evenwel toch volgens dezelfde beproefde beginselen blijft werken als onder normale omstandigheden.

Ik heb getracht een uitweg te vinden. Daartoe omschreef ik binnen het raam van ons constitutioneel bestel een beginsel, omdat een persoonlijk element, als verdedigd door mijn opponens, in zijn Wisselvalligheid een weinig overtuigenden waarborg levert voor goede ambtelijke verhoudingen. Den admiraal ben ik erkentelijk dat hij mij de gelegenheid heeft gegeven mijn denkbeelden te toetsen - aan wat hij meende daartegen te moeten inbrengen.

De ontwikkeling van het vraagstuk hebben wij, belangstellende toeschouwers, af te wachten.

1577