Marineblad

Em b>tnkt& uoo'ia&hckmdmib mm &o>

DOOR G. J. W. PUTMAN CRAMER, Gep. Kapitein-luitenant ter zee

Dezer dagen in mijn vergeelde Marinepapieren snuffelende, kwam ik het manuscript tegen van een artikeltje, thans ruim 25 jaar geleden geschreven, hetwelk bestemd was voor het Marineblad en waarin de noodzakelijkheid van een Marine Krijgsschool bepleit werd.

Ik kan mij niet precies meer herinneren, waarom dat artikeltje destijds niet gepubliceerd is, maar ik vermoed, dat de wereldoorlog tusschenbeide is gekomen, want het is in den zomer van 1914 geschreven. Veel van wat daarin voorkomt, is op het oogenblik out of date, maar toch vermoed ik, dat het stukje voorgeschiedenis van de Marine Krijgsschool, waarmede dat manuscript aanvangt, ook de huidige Marineofficieren nog zal interesseeren.

Dat de behoefte aan een hoogere vorming van Marineofficieren in die jaren vrij algemeen gevoeld werd, bewijst o.a. het feit, dat in het najaar 1913 het Bestuur der Marinevereeniging den toenmaligen Luitenant-Kolonel van den Generalen Staf, M. C. van der Hoog, Directeur der Hoogere Krijgsschool, verzocht in een vergadering der Marinevereeniging zijn denkbeelden te willen mededeelen omtrent de wenschelijkheid van een hoogere vorming van de zeeofficieren, aan welk verzoek Z.H.E.Gestr. den 19den Maart 1914 voldeed. Hij beantwoordde de vraag, of een Hoogere Marine Krijgsschool noodig was, bevestigend.

Tevoren was deze vraag reeds twee malen door een Minister van Marine ter beantwoording voorgelegd aan eene daartoe ingestelde Commissie. De eerste keer in het jaar 1887; de tweede maal in 1911. Minister Rambonnet was zoo welwillend mij in het jaar 1914 het resultaat van dat commisoriale onderzoek te doen toezenden, met de vergunning dit geheel of gedeeltelijk te publiceeren in een studie omtrent dat onderwerp in het Marineblad.

Het rapport van de eerste Commissie, ingesteld bij Ministerieele Resolutie van 4 Maart 1887, is niet meer in het archief van het Departement van Marine aanwezig.

Wèl waren nog nota's over dat rapport aanwezig van den toenmaligen Secretaris-Generaal, den lateren Minister Van der Wijck, en van den Chef van de Afdeeling Personeel, den lateren ViceAdmiraal Engelbrecht.

In eerstgenoemde nota geeft de Secretaris-Generaal — alvorens

1579