6

STATEN-GENERAAL.

Eerste Kamer.

BEGROOTING VAN NEDERLANDSCH-INDIË VOOR HET DIENSTJAAR 1892. Voorloopig Verslag en Memorie van Antwoord.

Ook in de afdeelingen der Eerste Kamer werd, blijkens het V. V., het optreden van den tegenwoordigen Minister van Koloniën nagenoeg algemeen met ingenomenheid begroet. Werd de fmancieele toestand door sommige leden donker ingezien, anderen waren van oordeel, dat de Minister den toestand niet te gunstig had voorgesteld en staafden dit door becijferingen, waaruit zou volgen, dat men, bij doorzicht en groote omzichtigheid, in afwachting dat nieuwe hulpbronnen tot ontwikkeling zullen worden gebracht, met eenig vertrouwen de toekomst kan tegemoet gaan.

Met de Regeering achtte men in beginsel het leenen voor productieve werken met eene gezonde fmancieele staatkunde vereenigbaar. Spoorwegen en andere openbare werken kunnen in Indië nog veel meer dan elders als vruchtdragende worden aangemerkt, indien zij met beleid zijn ontworpen en uitgevoerd. De wijze waarop geleend zou moeten worden en het tijdstip der leening gaven, met de enquéteplannen der Regeering in zake een zuiniger beheer in de Indische huishouding, stof tot lange beschouwingen. De stelling van den Minister: geen rechtstreeksche baten meer uit Indië aan het moederland, daarentegen de verplichting van Indië om zelfstandig in zijne uitgaven te voorzien, vond ook in de Eerste Kamer geen verzet, althans niet in algemeenen zin; alleen meenden enkele leden niet onvoorwaardelijk in die theorie te moeten berusten. Volgens hen zijn er omstandigheden denkbaar, waaronder, zonder onrecht tegenover Indië, rechtstreeksche baten uit het bezit van Indië voor het moederland kunnen voortvloeien.

De beschouwingen over de enquête gaven aanleiding dat in de M. v. A. eenig meerder licht omtrent 's Ministers bedoeling werd verspreid. De Minister heeft op 't oog een onderzoek, dat van den GouverneurGeneraal zeiven zou uitgaan, duch voor welks dagelijksche leiding hem genoegzame tijd zou ontbreken. Mocht de tegenwoordige Gouverneur-Generaal er anders over denken, dan zal de Minister er zich naar voegen. De aangewezen persoon zal dus den Gouverneur-Generaal met zijn ervaring achter zich hebben, en deze zal zelf de instructie opmaken en daarin de te volgen richting duidelijk aanwijzen en in groote trekken omschrijven. Zonder medewerking van de Indische ambtenaren zal het onderzoek zeker niet baten, maar de Minister is er van overtuigd dat die medewerking te verkrijgen zal zijn, wanneer vaststaat, dat geen sprake is van rechtstreeksche baten voor het moederland, maar dat de vruchten der besparing ten goede zullen komen aan de Indische inheemsche bevolking. De, Minister meent verder dat de rechte man voor het onderzoek onder de Indische ambtenaren gezocht moet worden. De Raad van Indië dacht aan een lid van dat College, en toen ;de Minister in de Tweede Kamer het voorbeeld van Motké aanhaalde, deed hij dit, om hiermede aan te toonen, hoe ver zelfs iemand, die vreemd in Indië aankwam, met aanleg, practischen zin en groote toewijding het in korten tijd kon brengen.

In 't algemeen kon de Kamer zich met 's Ministers inzicht in zake irrigatiën en spoorwegen vereenigen. Voor uitbreiding van irrigatiewerken pleit, zegt het V. V., bovendien en vooral de sterke toeneming der bevolking. Door de Regeering mag niets worden verzuimd wat noodig is ter bevordering van de rijstteelt.

De spoorwegplannen van den Minister waren door de groote meerderheid met instemming begroet. Op zichzelf keurde men het goed, dat de Minister reeds spoedig eene beslissing heeft genomen en met den zin, waarin zij uitviel, kon men zich vereenigen.

Hoe spoediger de lijn Probolinggo—Panaroekan tot stand komt, hoe beter. Met genoegen had men vernomen, dat de Regeering de resultaten van de opneming wilde overnemen van de concessionarissen wat ook billijk was, daar die opneming op aanraden der vorige Regeering was gedaan en eene voorloopige concessie was gegeven. Met een stoomtramweg in Bantam, zooals de Regeering beoogt, zal kunnen worden volstaan. Door verdere uitbreiding van het stoomtramwegnet zal in vele gevallen aan de behoeften kunnen worden voldaan. In den regel zullen zich, meent de Kamer, hiervoor wel ondernemers voordoen, zonder steun van den Staat, althans zonder rentegarantie. Misschien zouden zij tot stand te brengen zijn, indien de Staat voor het vervoer der post betaalde evenals hier te lande. Men had in de eerste plaats op 't oog een tramweg door het Serajoedal en verder eene uitbreiding en aansluiting van de lijnen der Oost-Java Stoomtrammaatschappij. De vraag werd gesteld, of de vrees, dat misschien door het aanleggen eener verbinding tusschen twee bestaande tramlijnen, de tram voor het vervoer van een enkele fabriek in mededinging zou kunnen komen met den gewonen spoorweg, een voldoende reden is om zoodanige stoomtramverbinding tegen te houden.

Omtrent deze laatste quaestie antwoordde de Regeering in de M. v. A. dat de verbinding van de twee lijnen der Oost-Java Stoomtrammaatschappij was tegengehouden, niet omdat de aldus verbonden lijn misschien, maar omdat zij zeer zeker in concurrentie zou treden met den bestaanden spoorweg. Het spoorwegvervoer op Java was nog te weinig ontwikkeld, om twee verbindingen door een zelfde gebied te brengen, die elkander het bestaan onmogelijk zouden maken en waardoor dus het algemeen belang op den duur zou worden geschaad en de zoo noodige uitbreiding der communicatiemiddelen tegengehouden. De Minister zou er geen bezwaar tegen hebben, indien dit voor den aanleg van stoomtramwegen noodig bleek, voor het vervoer van de post toe

te zeggen wat dit den lande thans kost. Over de vraag tot hoever een lijn zich in Bantam zal moeten uitstrekken, wenscht de Minister vóóraf door de Indische Regeering te worden voorgelicht. De Gouverneur-Generaal heeft wat de lijn Probolinggo—Panaroekan betreft, den directeur der B. O. W. gemachtigd de gegevens voor den aanleg indien zij bruikbaar zijn aan te koopen. (Wat geschied is.)

Ernstige bezwaren werden, blijkens het V. V., ingebracht tegen het voornemen der Regeering om voor de blokkade van Atjeh twee schepen van het type »Goldfinch" te bouwen. Ook werd de voorgenomen bouw in Engeland afgekeurd. Hierdoor werd groot nadeel aan de Nederlandsche nijverheid berokkend, die verplicht is zich op groote schaal in te richten om te kunnen mededingen en dan bestellingen zonder mededinging naar het buitenland ziet gaan. Waar compositiebouw (die hier te lande onvoldoende resultaten opgeleverd heeft en in Engeland goede) gewenscht wordt wegens het geringe aantal dokken in Indië, meende men, dat in dit bezwaar beter zou kunnen worden voorzien door vermeerdering van die dokgelegenheid.

De Minister hield echter vol, dat het gekozen nieuwe type beter was dan de bestaande, en dat — waar zoowel compositebouw als de toepassing van kunstmatigen trek na vele tegenspoeden thans in Engeland geslaagd is — het wenschelijk was het zekere voor het onzekere te nemen, en te beginnen in Engeland ter markt te gaan, ook uit een oogpunt van spoed.

Vergadering op 23 December 1891.

De openbare behandeling der Begrooting voor Nederlandsch-Indië in de Eerste Kamer levert weinig stof tot lange uittreksels hier ter plaatse. Over irrigatiën en spoorwegen werd niet gesproken; alleen de aanbouw der 2 nieuwe schepen, type «Goldfinch", gaf aanleiding tot een vrij uitgebreid debat. De heer Fransen van de Putte kwam op tegen het gekozen type en waarschuwde den Minister niet uitsluitend af te gaan op het advies van den Minister van Marine; terwijl de heer Wertheim de vraag besprak of de goudvink gevangen moest worden in Engeland of in Nederland, en er krachtig op aandrong, dat het tweede schip in Nederland zou worden gebouwd. Ditzelfde vroeg de heer Van Alphen, die niet wenschte op te komen tegen het bouwen van het eerste, het modelschip, in Engeland, maar in overweging gaf, bij het contracteeren voor de eerste «Goldfinch" te bedingen, dat de fabrikant bij de gunning dadelijk volledige données zou geven, om een tweede schip hier te lande in aanbouw te kunnen brengen. De keuze van het type werd overigens door dit lid verdedigd, om de meerdere snelheid, de spaarzamer machines en het beter logies, wat ook na opheffing der blokkade groote voordeelen zijn, voordeelen, die ook nog nader door de Ministers van Koloniën en van Marine, de heeren Van Dedem en Jansen werden ontvouwd. In antwoord aan den heer Van Alphen verklaarde de Minister van Marine, dat hij gaarne alles zal aanwenden om geheel op de hoogte te komen van het type; terwijl de Minister van Koloniën nog te kennen gaf, dat hij met groot genoegen het eventueel advies van zijn ambtgenoot zal opvolgen, om het tweede schip hier te lande te bouwen. Van deze toezeggingen werd door den heer Fransen van de Putte akte genomen.

De hoofdstukken der Begrooting werden zonder hoofdelijke stemmingaangenomen.

In dezelfde zitting van 23 Dec. nam de Eerste Kamer zonder discussie en zonder hoofdelijke stemming o. a. nog aan: de Wetsontwerpen tot onteigening voor den aanleg van eene straat in de gemeente NieuwerAmstel, dito voor den aanleg van een boezemkanaal in Delfland, dito voor de verruiming van het Heusdensch kanaal, zoomede het Wetsontwerp tot wijziging der begrooting van uitgaven voor den aanleg van Staatsspoorwegen, dienst 1890. (Zie jg. 1891, blz. 472). Tegen alle deze wetsontwerpen was ook in de afdeelingen geen bezwaar gemaakt.

Tweede Kamer.

STA ATSBEGfRO OTINGf VOOR HET DIENSTJAAR 1892.

Hoofdstuk IX. Departement van Waterstaat, H. en N. Vergaderingen der Tweede Kamer op 18 en 19 December 1892

Door het houden eener avondvergadering op 18 Dec, die tot 12v; uur duurde, werd op dien dag de behandeling van de afdeelingen 1 (Kosten van het Departement) en II (Waterstaat), incl. de Begrooting voor den aanleg van Staatsspoorwegen, dienst 1892, ten einde gebracht.

Als naar gewoonte werd het debat in hoofdzaak samengetrokken bij de artikelen.

De algemeene beraadslaging begon met de indiening van een motie van orde van den heer Schepel, luidende als volgt:

»De Kamer, van oordeel, dat de toestand van het platteland de instelling van een ministerieel Departement van Landbouw wenschelijk maakt, verzoekt de Regeering daaraan hare aandacht te willen wijden en gaat over tot de orde van den dag."

Deze motie zal op een nader te bepalen dag behandeld worden.

Bij de algemeene beraadslaging over Hoofdstuk II (Waterstaat) waren het vooral de algemeene voorschriften (A. V.) voor de uitvoering en het onderhoud van werken, die ter sprake kwamen. De heeren Travaglino en Hartogh wezen op de groote rechtsongelijkheid neergelegd in de administratieve bepalingen, in gevallen van verschil tusschen aannemer en directie, waarbij de eerste geheel is onderworpen aan de uitlegging van de laatste, en hooger beroep slechts kan geschieden op den Minister zelf, die als aanbesteder namens het Rijk, belanghebbende