84

De vorige Minister van Waterstaat had den eisch gesteld, dat, alvorens eene beslissing te nemen of de exploitatie van den spoorweg al dan niet in eigen beheer zou kunnen plaats hebben, met de nog bestaande twee groote spoorwegmaatschappijen in onderhandeling moest worden getreden over event. overname van de exploitatie der aan te leggen lijnen.

Zoowel de Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij als de Mij. tot Expl. van Staatsspoorwegen verklaarden zich tot onderhandeling bereid en van beide maatschappijen werden in Maart 1891 de ongeveer gelijkluidende voorstellen ontvangen, waarop zij bereid zouden zijn een beperkt gedeelte van de ontworpen spoorwegen in exploitatie te nemen.

De permanente commissie wendde pogingen aan, om verhooging te verkrijgen van de in uitzicht gestelde huur of rente en tevens om niet alleen de lijnen Zwolle—Zuidbroek en Ommen—Nijverdal, maar het geheele oorspronkelijke ontwerp, met den daaraan later toegevoegden zijtak naar Delfzijl onder de te exploiteeren lijnen te begrijpen.

Deze nadere onderhandelingen leidden bij de Holl. IJz. Sp.Mij. tot geen resultaat; daarentegen wel bij de Mij. tot.Expl. van Staatsspoorwegen. Ook deze hield vast aan de beperkte uitvoering van het plan, maar de Directeur-Generaal stemde toe in eene uitkeering 'sjaars van f 1000 gedurende de eerste 12 jaren en daarna van f 1200 per Kilometer. In verband met de in uitzicht gestelde Provinciale subsidiën en met de aanlegkosten, die op f30,000 per KM. waren begroot, was dit voldoende om op een minimumrente van 334 °/0 te rekenen. Bovendien zou de maatschappij de helft ontvangen der bruto-opbrengsten, na aftrek van 50 °/0 voor exploitatiekosten (met een minimum van f 1700 per jaarKilometer).

In de ontworpen exploitatie-overeenkomst was verder bepaald, dat de Mij. tot Expl. van S.S. de kosten van uitbreidingen, wijzigingen en verbeteringen zou voorschieten als renteloos voorschot en eveneens het. te kort indien de zuivere bruto-opbrengsten minder bedragen dan hetgeen aan de Mij. tot Expl. van Staatsspoorwegen als minimum is verzekerd tot dekking harer kosten van exploitatie, enz.

Het was hierbij noodig, dat van Regeeringswege de voorwaarden voor eventueele naasting van den spoorweg door den Staat, met de exploitatieovereenkomst in zoodanige overeenstemming werden gebracht, dat event. op dat tijdstip nog aan de exploiteerende maatschappij verschuldigde rentelooze voorschotten dan ook door den Staat werden overgenomen.

De ontwerp-exploitatie-overeenkomst werd 27 Juli 1891 aan den Minister van Waterstaat ter goedkeuring ingediend en gelijktijdig verzocht, de naasting-voorwaarden in bovengenoemden zin te regelen.

De plannen en bescheiden ter beoordeeling der concessie-aanvraag waren 29 Jan. 1891 ingediend.

Bij missive van 18 Nov. 1891 werden van den tegenwoordigen Minister van Waterstaat de concessie-voorwaarden ontvangen, voor den aanleg en de exploitatie van een locaalspoorweg Zwolle—Ommen— Zuidbroek met een zijtak van Ommen naar een nader te bepalen punt van den spoorweg Almelo—Zwolle of van den Geldersch-Overijsselschen Locaalspoorweg, resp. van den Kon. Nederl. Locaalspoorweg, onder voorbehoud van nadere regeling van het recht van naasting door den Staat.

Ondertusschen verklaarde later de Mij. tot Expl. van S.S. zich bereid ook de lijn Nijverdal — Neede op dezelfde voorwaarden in exploitatie te nemen als de hoofdlijn, en verder om, na goedkeuring door de Regeering van het exploitatie-ontwerp, in onderhandeling te treden over de voorwaarden, waarop de uitvoering van een stoomtram naar Assen en eene verbinding met Delfzijl als stoomtram, desgewenscht als locaalspoorweg, zou kunnen worden verkregen. De Regeering verklaarde tegen de doortrekking tot Neede geen bezwaar te hebben. Daar de Mij. tot Expl. van S.S. ongenegen bleef om de lijn Zuidbroek—Noordbroek—Groningen in exploitatie te nemen, werd aan de Regeering verzocht de concessie-aanvraag voor de lijn Noordbroek—Delfzijl te wijzigen in eene voor een lijn Zuidbroek—Delfzijl; hiertegen is geen bezwaar gebleken en het onderzoek der plannen voor dien locaalspoorweg heeft tot geene overwegende bezwaren geleid.

Den 4en December 1891 werd een schrijven van den Minister ontvangen, waarbij de wensch werd uitgesproken, om, alvorens het exploitatie-contract met de Mij. tot Expl. v. S.S. nader te beoordeelen, de voorwaarden te vernemen, waarop de Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij bereid zou zijn de exploitatie van den N. O. L.-S., tot Neede doorgetrokken, te aanvaarden; de Minister verzocht derhalve de onderhandelingen met de Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij weder op te vatten en hem een volledig ontwerp exploitatie-contract met die maatschappij van de lijnen Zuidbroek—Zwolle en Ommen— Neede te doen toekomen.

De permanente commissie was, eenstemmig met den heer Willink, van oordeel, dat de goede trouw tegenover de Mij. tot Expl. v. S.S. verbood aan dien eisch te voldoen en dat daarenboven het geheele ontwerp daardoor in gevaar werd gebracht. Bij een gemotiveerd schrijven van 14 December 1891 werd tot den Minister het verzoek gericht den gestelden eisch tot voorafgaande onderhandelingen met de Hollandsche IJzeren Spoorwegmij. te laten varen, door goedkeuring van de concept-overeenkomst met de Mij. tot Exp. v. S.S. of wel, indien de goedkeuring niet mocht worden verleend, van Regeeringswege stappen te doen om tot een anderen exploitant te geraken, waarbij op den voorgrond zoude moeten staan, dat het geheele ontwerp Zwolle—Zuidbroek—Delfzijl—Ommen—Neede, benevens de als stoomtram ontworpen lijn naar Assen, tot uitvoering komt en de voorwaarden van overneming de zekerheid geven, dat het kapitaal van aanleg kan verkregen worden.

Een antwoord op dit schrijven is nog niet ingekomen.

Uit het verslag van den administrateur, den heer J. Willink, blijkt nog, dat in de voorloopige geldleening werd deelgenomen voor f49,900; hierop is tot 31 Dec. 1891 f 37,786.25 gestort. Voor de opmetingen werd besteed tot 31 Dec. 1891 f 27,225.04, waaronder begrepen f1400 voor aankoop der plannen en bescheiden in zake de geprojecteerde stoomtram Assen—Gieten.

De vergadering nam eene motie aan. waarbij betreurd wordt, dat van de zijde der Regeering een zoo gewichtig belang als het tot stand komen van den ontworpen spoorweg, in plaats van warme belangstelling en medewerking, slechts vertraging ondervindt, en de hoop wordt uitgesproken, dat de Regeering alsnog moge besluiten door goedkeuring van het aangeboden exploitatie-contract aan de zaken hun vrijen loop te laten.

De Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij heeft te kennen gegeven, de thans door haar geëxploiteerd wordende lijnen van de Koninklijke Mederlandsche Locaalspoorwegmaatschappij Willem III,

te willen koopen, op voorwaarden, omschreven in art. 22 van de overeenkomst betreffende de exploitatie, en verzocht ontslagen te worden van de verplichting om een jaar te voren schriftelijk daarvan kennis te geven, daar zij reeds spoedig wil overgaan tot het inrichten van de lijn Apeldoorn—Deventer—Almelo voor groot verkeer.

Commissarissen der Locaalspoorwegmaatschappij hebben, onder nadere goedkeuring van aandeelhouders, dat verzoek toegestaan en zich tot verkoop der lijnen bereid verklaard.

De openhouding van het Noordzeekanaal bij vorst.

Ofschoon door de Tweede Kamer der Staten-Generaal het voorstel van den Minister van Waterstaat, H. en N. verworpen is, om op de begrooting voor 1892 een post van f 12,000 te brengen als subsidie aan de "Vereeniging voor algemèene scheepvaartbelangen voor het openhouden van het Noordzeekanaal gedurende den winter, stellen evenwel Burg. en Weths. van Amsterdam den gemeenteraad voor, aan genoemde Vereeniging of eenige andere, die zich in hare plaats met de onderneming mocht belasten, de gevraagde subsidie van f9000 'sjaars, zoomede !/3 in de exploitatiekosten tot een maximum van f 3000, voor den tijd van 28 jaar te verleenen, onder voorwaarde, dat door het Rijk alsnog eene gelijke bijdrage worde verstrekt. Zooals bekend is werd door de Provinciale Staten van Noord-Holland eveneens eene gelijke bijdrage onder dezelfde voorwaarde verleend.

Te verwachten is, dat de Minister van Waterstaat, H. en N. weldra een afzonderlijk wetsvoorstel tot het verleenen van subsidie zal indienen, en evenzoo dat verschillende leden van de Kamer, die onlangs bezwaar hadden op dat oogenblik met het voorstel mede te gaan, dan hunne stem aan het wetsontwerp zullen geven.

In zake den Drentsen—Frieschen locaalspoorweg, ontwerp J. A. Krieger, werd 11 Febr. jl. te Heerenveen een vergadering gehouden van het comité voor dien spoorweg, onder voorzitterschap van den heer W. H. Houwing, lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Uit de mededeelingen bleek, dat de burgemeesters der gemeenten Meppel, Kollumerland en Marum als leden van het comité waren toegetreden, en dat de Directie der Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen gunstig voor de lijn was gestemd, zoodat men zich kan vleien dat deze Maatschappij zich met de exploitatie zou willen belasten. Besloten werd, zich tot de besturen van omliggende gemeenten en tot belanghebbende particulieren te wenden, tot verkrijging van de som van f 6000, noodig voor het maken der nadere plannen. Te Olde- en Nijeberkoop, belangrijk om hun uitvoer van boter en vee, worden pogingen gedaan om ook Oldeberkoop in het tracé te doen opnemen.

Tusschen de heeren Van der Sijp te Wamel (die als borgen het door den aannemer van het maken van een scheepvaartkanaal van Almelo naar Nordhorn gestaakte werk voltooiden) en het College van Gedeputeerde Staten van Overijssel was verschil gerezen over de berekening van boeten en het uitvoeren van verschillende bijwerken. De eersten spraken het college in rechten aan. Dezer dagen heeft de rechtbank te Zwolle te dezer zake bevolen, dat omtrent enkele punten deskundigen zullen worden gehoord.

Indien partijen in gebreke blijven deze te benoemen binnen drie dagen na het beteekenen van het vonnis, worden daartoe door de rechtbank ambtshalve benoemd de heeren J. W. C. Tellegen, directeur der gemeentewerken te Arnhem, J. A. Mulock Houwer, gemeente-bouwmeester te Deventer en J. de Koning, civiel-ingenieur te Nijmegen.

De bekende faecaliën-quaestie tusschen Dordrecht en Dubbeldam is na

de laatste zitting van den Raad van laatstgenoemde gemeente eene nieuwe phase ingetreden.

Nadat de ingezetenen van Dubbeldam, die overlast ondervinden van het afvoerkanaal der Dordrechtsche faeces, zich bij herhaling vruchteloos hadden gewend tot Gedeputeerde Staten, tot den Minister van Binnenlandsche Zaken en tot den Dordrechtschen gemeenteraad, hebben zij zich met een adres tot den Raad van Dubbeldam gericht, met verzoek in deze tusschen beiden te treden.

Het resultaat der gevoerde discussiën bestaat daarin : dat in de op 1 Februari jl. gehouden zitting van den gemeenteraad van Dubbeldam met 4 tegen 3 stemmen (4 leden waren afwezig) overeenkomstig het praeadvies van Burg. en Weths. is besloten, aan adressanten te kennen te geven, »dat de inrichting van den afvoer van faecaliën te Dordrecht van dien aard is, dat, werd aan het verzoek van adressanten