314

Waar alzoo de bezwaren van het bestuur der «Vereeniging tot bevordering der Volksgezondheid» door den heer Knuttel op degelijke gronden zijn weerlegd, hopen wij in het belang van Leiden, dat de gemeenteraad zich niet zal laten afschrikken door het advies van genoemde Vereeniging, maar met groote meerderheid zal besluiten tot de invoering van het Liernurstelsel, dat voor een polderstad als Leiden is aangewezen.

Nederlandsche Maatschappij tot bevordering van Nijverheid.

Op den 12en dezer werd in het gebouw van den Werkenden Stand te Amsterdam de jaarlijksche algemeene vergadering van bovengenoemde Maatschappij door den voorzitter dr. D. de Haan geopend.

In zijn toespraak wees de voorzitter in 't bijzonder op hetgeen de Maatschappij in 't afgeloopen jaar gedaan heeft ten opzichte van de veredeling van het ambacht door 't instellen van proeven van bekwaamheid. Erkennende dat de ambachten in ons land groote behoefte hebben aan verbetering en opheffing uit de sleur waarin veelal gewerkt wordt, wil men langs dezen weg trachten, het verkrijgen van goed en sierlijk werk door bekwame handen te bevorderen.

De vrees dat men hierdoor terug zou komen tot den tijd der gilden, zooals sommigen meenen, deelt spreker niet. Maar bij al het verderfelijke en verkeerde dat de gilden hadden en in den loop der tijden gekregen hebben, kan het evenwel zijn nut hebben het goede ervan over te nemen en in practijk te brengen, want, afgescheiden van hetgeen de gilden later geworden zijn, hadden zij, zoolang zij zonder bijoogmerken zich toelegden op het uitoefenen en het verbeteren van het ambacht, veel goeds. Waren de gilden op dien goeden weg blijven doorgaan, behoudens natuurlijk de wijzigingen, die de veranderde inzichten en veranderde tijden medebrachten, en hadden zij zich steeds uitsluitend ertoe bepaald om het werk dat zij deden zoo goed mogelijk te doen en dat werk vooruit te brengen, dan zouden wij ook nu nog met die gilden en hun wel doordacht en goed uitgevoerd leerlingstelsel, hunne proefaflegging, hunne hulpkas ingeval van ziekte of nood, ingenomen kunnen zijn, behoudens altijd de wijziging hunner inrichting overeenkomstig de tegenwoordige begrippen en inzichten. Maar dat heeft zoo niet mogen zijn. Langzamerhand in aanzien gestegen, zoowel hier en daar door persoonlijken invloed van overlieden of gildebroeders, als weer elders door de macht van hunne rijkdommen, begonnen de gilden zich ook buiten hun eigenlijk arbeidsveld te bewegen, trachtten de Regeering. vooral die der steden, in handen te krijgen en werden ten slotte instellingen die zich kenmerkten door dwingelandij, uitspattingen en bandeloosheid.

Waar men nu het doel dat door de Maatschappij ter bevordering van Nijverheid, gesteund door Arti et Industriae, beoogd wordt om het ambacht uit het verval, waarin het is geraakt, op te heffen, wil vergelijken met dat der gilden, zoo doe men dat, in gedachten eeuwen achteruitgaande, bij het begin en den werkelijken bloeitijd van die instellingen ; dan is volgens spreker die vergelijking juist, en zonder bezwaar te aanvaarden. De commissie, die nu om hulp komt vragen, heeft den eersten stoot gegeven, en waar zij voor de oplossing vantal' van bezwaren en moeielijkheden, aan nieuwe zaken eigen, die zich op haren weg voordoen, geplaatst is, mag zij met voldoening wijzen op de verblijdende teekenen, waaronder b.v. ook de vraag behoort, van verschillende kanten gedaan, waar men de noodige kundigheden kan opdoen, die tot het met goed gevolg afleggen van eene proef worden' gevorderd. Een nieuw en hoogstbelangrijk arbeidsveld wordt hier geopend, dat, wanneer behoorlijk bearbeid, en die arbeid is in goede handen, zeker vruchten zal dragen.

Met den wensch dat die vruchten dan ook der Maatschappij ter bevordering van Nijverheid ten goede mogen komen, eindigde spreker zijn boeiende rede, die algemeen werd toegejuicht.

Hierna verklaarde de Voorzitter de 115e algemeene vergadering geopend en volgde het verslag over de verrichtingen van de directeuren.

Voorgelezen werd eene memorie betreffende de uitgaaf van het Orgaan der Maatschappij, waarin de directeuren voorstellen, de uitgaaf van het weekblad wegens de kosten dit jaar te staken. Niettegenstaande de tegemoetkoming van de uitgevers de Gebr. Belinfante te 's Gravenhage, wordt de uitgaaf te bezwaarlijk. Door verschillende departementen werden hiertegen bezwaren geopperd, maar ten slotte het voorstel inet groote meerderheid aangenomen.

Later werd bij de behandeling der wetswijziging op voorstel van den heer Conrad besloten aan de departementen Amsterdam, Haarlem en Delft in overleg met directeuren op te dragen te onderzoeken hoe in 1893 het orgaan het best zou kunnen worden ingericht.

Vervolgens was aan de orde het rapport der commissie uit de Maatschappij in zake „internationale arbeidswetgeving".

Nederland beschouwende als een niet genoegzaam bij uitstek industrieel land, om in deze zaak het initiatief te nemen, had de commissie aan het hoofdbestuur de volgende conclusie voorgesteld: «Het is wenschelijk, dat ook door Nederland zooveel mogelijk worde medegewerkt tot het tot stand komen van eensluidende voorschriften omtrent arbeidswetgeving in verschillende landen ; het is echter niet raadzaam, daaromtrent thans nadere voorstellen te doen in afwachting van de resultaten van het onderzoek der commissie van enquête, ingesteld bij de wet van 19 Januari 1890, omdat uit dat onderzoek zal blijken, wat het belang der Nederlandsche nijveren en arbeiders in het bijzonder vereischt."

Op voorstel van den heer Armand Sassen (lid der commissie) werd besloten de commissie permanent te verklaren en haar het recht toe te kennen om zich aan te vullen met mannen van de practijk, technologen, fabrikanten, in het algemeen mannen die door hunnen werkkring bij machte zijn te oordeelen over deze vraag van internationale beteekenis.

Alsnu kwam aan de orde het verslag der commissie voor „de rookvrije verbranding".

De commissie herinnert daarin, dat zij reeds in haar rapport van 1890 heeft voorgesteld, dat de Maatschappij zich zou wenden tot alle gemeentebesturen welke hier te lande gasfabrieken exploiteeren, om hen te doordringen van de overtuiging, dat de verkrijgbaarstelling van goed en in overvloed beschikbaar lichtgas uit een hygiënisch en maatschappelijk oogpunt de krachtigste aanbeveling verdient.

Zal toch de luchtverontreiniging door het ontwijken van de rookgassen, welke dagelijks in de atmosfeer zich verspreiden, krachtig beperkt worden, dan dient allereerst eene brandstof onder het bereik van het publiek gebracht te worden, die niet alleen als krachtig en zindelijk verwarmingsmiddel, maar ook als hoegenaamd geen rookverspreidende brandstof onder het bereik van de geheele burgerij gebracht, tot besparing meewerkt. Daartoe is het in de meeste gemeenten van eenigen omvang verkrijgbaar lichtgas het zeer voor de hand liggend middel.

Hoe komt het dan, dat de toepassing daarvan nog zoo uiterst beperkt is? Het antwoord ligt in verschillende oorzaken, doch hoofdzakelijk in de volslagen onbekendheid van het publiek met eene goede toepassing van lichtgas als brandstof. Deze onkunde wordt gehandhaafd: 1°. door de sleur, 2°. door de meestal volkomen ontbrekende gelegenheid om de toestellen te leeren kennen en beproeven, 3°. door het bij velen diep ingeworteld begrip, dat lichtgas een artikel van weelde is, dat men slechts gebruikt, waar het voor verlichting niet gemist kan worden, maar dan reeds naar de meening des publieks zoo kostbaar is, dat aan gebruik voor verwarming en koken niet anders gedacht kan worden, dan wanneer het wellicht kan dienen om een schoorsteen en daardoor belasting te besparen.

Wil men dus lichtgas voor verwarmingsdoeleinden en dus als rookverspreidende brandstoffen vervangend middel ingang doen vinden, dan moet: 1°. gewaakt worden tegen de zucht der gemeentebesturen om door liooge gasprijzen de creditzijde der budgetten te verbeteren of door oplegging van zeer hooge concessierechten den concessionarissen verkoop . van gas tegen voor het groote publiek bereikbare prijzen onmogelijk te maken, enJ2°. hun er op gewezen worden dat verkoop tegen voor ieder betaalbare prijzen van een aldoend en gezond verwarmingsen verlichtingsmiddel strekken moet en zal om de welvaart van de geheele burgerij, dus ook die der gemeentekas teverhoogen. Behalve dit hoofd voordeel wordt zijdelings door vermeerdering van gasdebiet natuurlijk meegewerkt tot vermeerdering der ontvangsten voor bij de bereiding vrijkomende nevenproducten.

De gasprijs is hier te lande in handen van de gemeentebesturen en deze, zooals bijv. Amsterdam, Rotterdam en 's-Gravenhage verkoopen het gas tegen zulke hoog gestelde prijzen, dat allereerst de gemeentehuishouding daarvan belangrijke baten trekt.

Aldaar en elders ten krachtigste mede te werken tot verkrijgbaarstelling van goedkoop lichtgas, achten de rapporteurs een der eerste, plichten van de maatschappij.

Dit rapport werd na eene korte toelichting door het lid der commissie, ien heer M. Symons, in handen gesteld van directeuren, die dienaangaande overleg zullen plegen met de commissie.

Hierna werd door den voorzitter voorgesteld het verslag van den ïeer Armand Sassen over „landbouwkrediet", onder dankbetuiging aan ien samensteller voor zijn belangrijken en omvangrijken arbeid, ter jehandeling te geven aan de departementen, overeenkomstig welk voorstel werd besloten.

Eenzelfde besluit werd genomen in zake het verslag der commissie .'oor Staats en particuliere bemoeiing bij de ontginning van woeste I ronden.

Den volgenden dag hield het congres zijn eerste bijeenkomst onder jraesidium van Mr. J. Heemskerk Azn.

Het eerst werd het woord gegeven aan den heer H. C. van der Iouven van Oordt, die het onderwerp inleidde: „De invloed, dien de ifsiuitinq en drooglegging volgens de plannen van de Zuiderzee'ereeniging op de welvaart, den maatschappelijken toestand en de oekomst hebben zal". Spreker bepaalde zich daarbij tot wat hij noemde iene eenvoudige bespreking van het vraagstuk. Na eene verklaring an het plan der Zuiderzee-vereeniging legde hij nadruk er op lat de oeconomische belangen, die er mede gemoeid zijn, van grooter ;ewicht mogen heeten dan de technische zijde der zaak. De bezwaren egen het plan, ontleend aan de onzekere toekomst der Zuiderzee'isscherij, achtte hij zeer overdreven. Indien het mogelijk ware den 'isschers, inzonderheid aan het jongere geslacht, een nuttigen werkkring ,e geven, gelooft hij dat die bevolking er bij winnen zou.

Of de drooglegging van gunstigen invloed zijn zal op de toekomst van het land, zal afhangen van de wijze waarop de zaak vordt ter hand genomen. En in dit verband noemde de spreker het ilan om het werk van Regeeringswege te doen ondernemen het meest lanbevelenswaardig. De te verwachten vruchten toch wegen ruimschoots ip tegen de te doene opofferingen.

Aan het eind zijner beschouwingen, die wat het zakelijke deel aanmat, natuurlijk overeenkwamen met het rapport, waaraan de heer /an der Hou ven van Oordt zelf zijne medewerking schonk, sprak hij n warme bewoordingen de hoop uit, dat de drooglegging van Regee-