412

spreken. Intusschen wagen wij het met alle bescheidenheid eenigszins in twijfel te trekken of de Minister ter bereiking van het doel «spoedig hulp aanbrengen», wel den gelukkigsten weg heeft gekozen.

Zeer juist komt ons in het Verslag de volgende beschouwing voor: «Eene opmerking die nauw verband hield met het in de laatste plaats weergegevene, en die in verschillende afdeelingen werd vernomen, luidde, dat bij aanneming van dit wetsontwerp, 's Ministers plannen van verbetering er nog ver van af zijn tot een begin van uitvoering te kunnen komen, omdat deze gegrond zijn niet op bestaande inrichtingen van waterschappen en door belanghebbenden goedgekeurde plannen, maar op andere, die nog tot stand moeten komen en waarvoor de samenwerking van verschillende colleges noodig zijn.

In de eerste plaats moeten de reglementen der waterschappen van

de Regge, van de Berkel en van de Schipbeek door de Staten van Overijssel en van Gelderland het laatste gemeenschappelijk, worden gewijzigd. Indien dit in de najaarsvergadering der Staten gereed komt, zal er veel spoed moeten gemaakt worden. (1) En zullen die Staten dadelijk bereid zijn een tot nu toe steeds vooropgesteld beginsel prijs te geven, dat namelijk elk riviertje zijn eigen water moet afvoeren ? Heeft de Minister dienaangaande eenige zekerheid ?

Niet alleen de Provinciale Staten echter zullen moeten medewerken; ook de waterschapsbesturen zullen zich bereid moeten verklaren tot de verbeteringen in den door den Minister beoogden zin hunne medewerking te verleenen, en de door den Minister gestelde voorwaarden te aanvaarden. Doch daarbij heeft men veel kans op verwikkelingen en in ieder geval zal vooraf overeenstemming moeten verkregen worden. Immers de thans beoogde verbeteringen berusten op het beginsel van overstorting van water uit het gebied van de eene rivier op dat van de andere. Nu zal het wel niet in de bedoeling des Ministers liggen, dat die overstorting, evenals thans voor een goed deel, geschieden zal door doorgebroken of doorgestoken kaden of door overstrooming van lage gronden. Er zal een sluizensysteem moeten ontworpen worden, waardoor regelmatig het water van de Berkel op de Schipbeek wordt afgeleid en dat van de Schipbeek op de Regge. Deze waterafvoer door de toekomstige sluizen zal door onderling overleg van de betrokken waterschapsbesturen, onder nadere goedkeuring van de Staten, moeten geregeld worden. En zal men zich daarover zoo gemakkelijk verstaan? De Berkel zal bij eene regeling allicht wel varen, maar voor het Schipbeekgebied, hetwelk het Berkelwater zal ontvangen, is dit het geval niet. Zoowel voor de Bolksbeek als de Schipbeek is de aflating van water uit de Berkel door de Avinkssluis zeer bezwarend, en de kosten van verbetering van die beken zullen, meende men, daarom volstrekt niet zooveel dalen als de Minister verwacht. Met den toestand in het Schipbeekgebied houden wederom verband de verbeteringen in het waterschap van de Regge, en het algeheel ontbreken van plannen voor deze laatste rivier zal dus ook aanleiding geven tot vertraging. Wanneer zal dan van de verbeteringen werkelijk iets komen ? In het wetsontwerp ontbreekt elke tijdsbepaling voor de voltooiing van de plannen in art. 3a genoemd, en het wetsontwerp zelf zal voor onbepaalden tijd van kracht zijn'. In dit opzicht bestaat er geen prikkel tot spoed."

Gaarne willen wii aannemen dat eene goedkoopere en in technischen

zin daarom niet minder goede oplossing van het vraagstuk te verkrijgen is, wanneer de overstortingen behouden blijven en dus het beginsel «iedere rivier voert haar eigen water af» weder wordt losgelaten, maar ook wij zijn ernstig bezorgd, dat de loop der onderhandelingen tusschen de drie waterschappen —■ aangenomen dat de wijziging hunner reglementen bij de Staten geen bezwaar ontmoet — den Minister teleurstelling zal baren.

Overeenkomsten tusschen waterschapsbesturen — de ondervinding leert het — hebben ook bij de beste bedoelingen wederzijds veelal een moeilijke geboorte.

Stelt men het behoud der overstortingen op den voorgrond, ware het dan niet veel practischer den Staat het werk te doen uitvoeren met subsidie van de waterschappen ? Zeker, ook in dat geval moeten er onderhandelingen plaats hebben, maar deze zouden niet door de waterschappen onderling te voeren zijn en een veel minder gecompliceerd karakter verkrijgen. De Staat toch zou aan ieder der waterschappen na de opmaking van een algemeen plan eenvoudig de vraag hebben te stellen : zijt gij bereid voor de uitvoering van mijn ontwerp zoo en zooveel te contribueeren ?

En wanneer dat bedrag, in verband met de draagkracht der waterschappen, naar billijkheid werd bepaald, zou dan, nu er werkelijk periculum in mora is, naar alle waarschijnlijkheid een gunstig antwoord niet spoedig volgen ?

Een groot voordeel van een dergelijke regeling ware, naar onze bescheiden meening, dat de verbetering dan volgens één vast systeem zou worden ontworpen en uitgevoerd. Bij het behoud der overstortingen, hangt de verbetering der verschillende rivieren nauw te zamen. Eenheid van inrichten bij de oplossing van het vraagstuk is dus o. i. noodig en die eenheid schijnt ons niet gemakkelijk te verkrijgen, wanneer de waterschappen, vermoedelijk door verschillende deskundigen voorgelicht, ontwerpen moeten maken en die volgens eigen zienswijze, zij het dan ook onder een zekere fmancieele controle, kunnen uitvoeren.

Niet zonder verwondering lazen wij in de Memorie van Toelichting, dat de Minister een vooraf vastgesteld plan niet alleen niet bepaald noodig acht, maar er zelfs zoo weinig waarde aan hecht, dat hij het verleenen der Rijksbijdrage niet afhankelijk stelt van de uitvoering

(I) De kans hierop is nu reeds verkeken, naar het schijnt.

daarvan. Dit denkbeeld schijnt ons zoo vreemd, dat wij inderdaad vreezen de bedoeling van Z. È. in dezen niet goed te hebben begrepen. (Men herleze wat hieromtrent in de Memorie van Toelichting staat).

Uitvoerig wordt in het verslag dit punt besproken.

»De Rijksbijdrage wordt niet afhankelijk gesteld van de verplichting tot uitvoering van een vooraf geheel vastgesteld plan, aanwijzende voor elke rivier in onderdeelen waarin de verbeteringen zullen bestaan. Telken jare zal nagegaan worden op welke wijze men het doelmatigst een gedeelte van het geld aan de rivieren zal doen verwerken.

Sommige leden hadden hiertegen zeer veel bezwaar. Huns inziens kon men niet subsidieeren, voordat vaststaat, waarin de uit te voeren werken zullen bestaan. Dat bij de uitvoering met omstandigheden rekening zou worden gehouden, keurden zij goed. Maar de toestand, dien mén definitief wil scheppen, moest vooraf tot in bijzonderheden vaststaan, en alle plannen en berekeningen behoorden vooraf zorgvuldig te worden vastgesteld. Hoe zou men anders de zekerheid hebben, dat men met het verleend subsidie inderdaad het beoogde doel zou kunnen bereiken? Indien het geheel was verwerkt, terwijl het geheele werk onvoltooid en een gedeelte der gronden nog van hulp verstoken bleef zou men zich dan van rechtmatige klachten af kunnen maken met 'de opmerking, dat men eenmaal eene som voor die aangelegenheid had beschikbaar gesteld en er zich verder niet mede inliet? Zou ook, wanneer men in eene materie, als de verbetering van waterafvoer, te werk ging zonder vooraf geheel vastgesteld plan, het gevaar niet bestaan, dat men door hier eene verbetering tot stand te brengen, ginds den toestand verergerde. Voor de Berkel bestaat een uitgewerkt plan hetwelk vroeger aan de Kamer werd overgelegd, maar thans niet' meer kan dienen, omdat eene aftapping van water op de Schip, beek wederom wordt toegelaten. Zal toch dat plan, hetwelk bij de

vroegere behandeling van het Berkelsubsirtie aoor veien te weeiueng werd geacht, in hoofdzaak gevolgd worden. Voor de Schipbeek is, blijkens de Memorie van Toelichting, een dergelijk plan ook opgemaakt, met het oog op den zelfstandigen waterafvoer van elke rivier. Dit kan dus ook niet meer tot grondslag strekken, en was trouwens veel te kostbaar. Wat de Regge echter betreft, hangt, indien men het wel beo-reep, alles nog volkomen in de lucht, behalve de draagkracht van het waterschap. Zoolang het onderzoek en de voorbereiding niet verder waren gevorderd dan uit het aangevoerde bleek, achtten deze leden zich niet gerechtvaardigd bijna een millioen gulden als subsidie uit 's Rijks kas toe te staan. Zij drongen er bij de Regeering op aan, alsnog vóór de behandeling van dit wetsontwerp, uitgewerkte plannen met teekeningen en becijferingen gereed te maken en zoo mogelijk aan de Kamer over te leggen.

Andere leden juichten juist toe wat, blijkens het bovenstaande, zoo sterke afkeuring vond. Huns inziens was de wijze van werken, welke de Regeering zich voorstelt, uitnemend practisch. Door zich niet vooraf de handen te zeer te binden, behoudt men het groote v.oordeel van zich onder het voortwerken elke ondervinding ten nutte te kunnen maken en van iedere gunstige omstandigheid te kunnen partij trekken. De uitkomst zou leeren dat men, op die wijze te werk gaande, veel spoediger en goedkooper doeltreffende verbeteringen zou tot stand brengen dan wanneer men een vooraf vastgesteld, tot in onderdeelen afdalend plan, systematisch ging ten uitvoer leggen. Deze leden hoopten dat de Minister aan den aandrang der eerstgenoemde leden geen gevolg zou geven en zich de gelegenheid zou openhouden om ten deze met practisch opportunisme te handelen.

Eene derde groep van leden erkende tot op zekere hoogte het goed recht van elk dezer beide tegenstrijdige opvattingen. Eenerzijds heeft het huns inziens voordeelen, deze Rijksbijdrage niet afhankelijk te stellen van de verplichting tot uitvoering van een vooraf geheel vastgesteld plan. Toch beaamden zij de juistheid van de opmerking, dat de zaak, gelijk deze in de Memorie van Toelichting is uiteengezet, de noodige voorbereiding mist, en dat het Rijkssubsidie niet kan uitgekeerd"worden, zoolang een bepaald plan van werken niet is tot stand gekomen. En dit voornamelijk hierom: daar de Minister het beginsel ,»« AversWt.intr van het water der eene rivier op het gebied van de

andere handhaaft, houden de plannen voor de eene rivier met die voor de andere ten nauwste verband. De belangen der drie waterschappen zijn hier onafscheidelijk verbonden. Daarom gaat het niet aan om de plannen voor de Berkel te beschouwen, buiten verband met die voor de Schipbeek, of die voor deze laatste rivier onafhankelijk van die voor de Regge. Ten einde ntt de onmisbare eenheid bij de uitvoering der werken te verzekeren, gaven deze leden in overweging in art. 3 van het wetsontwerp als eerste voorwaarde voor de verleening van de subsidiën te stellen, dat binnen een door den Minister te bepalen tijd elk der waterschappen bij den Minister moet indienen het door Gedeputeerde Staten goedgekeurd algemeen ontwerp tot verbetering der rivier met hare vertakkingen, benevens een overzicht van de achtereenvolgens uit te voeren werken, en een schema van de verdeelmg der kosten. Door deze voorwaarde in de wet op te nemen, zal tevens zooveel mogelijk de zekerheid worden verkregen, dat de Rijksbijdrage besteed zal worden ter verbetering van den toestand der geheele streek, die men wil helpen, en niet slechts van een gedeelte. — Men zou er prijs op stellen dienaangaande het gevoelen van den Minister

teWordt"<'s Ministers stelsel gevolgd, dan gelooven wij dat aan de

bezwaren op de beste wijze te gemoet te komen ware indien het denkbeeld der laatste groep ingang vond.

(Wordt vervolgd.) Th. S.