474

dan 400,000 zielen zullen geschaad worden, kan de wetgever kwalijl •verklaren dat het algemeen nut de nu verlangde onteigening vordert.:

Niet algemeen deelde men in de afdeelingen in dit gevoelem Het V V toch bevat ook de volgende beschouwing.

»Van andere zijde kon men niet inzien, dat de belangen van Amster dam ten opzichte van den wateraanvoer door de totstandkoming vai deze wetsvoordracht zouden worden geschaad. Immers wanneer Haarlen zijne eigene waterleiding verkrijgt en losgemaakt wordt van de Amster damsche duinwaterleiding, komt het water, dat thans door die gementi verbruikt wordt, vrij. Dit nu woi'dt op blz. 37 van evengenoemd rap port geraamd op 23 pet. van het geheele verbruik; Amsterdam za derhalve bijna 30 pet. meer beschikbaar krijgen, dan thans. Hetterreir tuschen den spoorweg Haarlem—Zandvoort en het Noordzeekanaal geschikt voor prise d'eau der thans gewenschte waterleiding, wordt oi bladz. 95 van meergemeld rapport geraamd op 2800 hectaren. Deheerer Schotel en Leygh ramen het in hun advies van 27 Februari 1891 oj 3600 hectaren ; hunne raming wordt in de stukken niet tegengesproker en ook bevestigd door meting op de kaart. Hoewel nu niet wiskunstig juist te berekenen valt, welk deel daarvan beschikbaar blijft voor Amsterdam, zal dit toch buiten twijfel verreweg het grootste deel zijn De lengte van het geprojecteerd kanaal bedraagt 5 kilometer. Dcinvloed der draineering zal zich denkelijk niet verder dan 7 a 800 M doen gevoelen, maar zelfs al neemt men eene breedte van 1000 M. tei weerszijden aan, dan nog komt men slechts tot een cijfer van 100C hectaren, dus iets minder dan op bladz. 95 van het rapport der Amsterdamsche commissie als aan Haarlem toekomend wordt aangenomen, in de onderstelling, dat het gezamenlijk draineergebied Noordwijkerhout—Noordzeekanaal 6550 hectaren bedraagt. Omvat dit echter in werkelijkheid 7350 hectaren, dan zou Haarlems aandeel pl. m. 1130 hectaren zijn.

Is bovendien, zoo werd van deze zijde gevraagd, de stelling wel juist, dat de verdeeling in die reden geschieden moet? Men meende het te moeten betwijfelen en wees er op, hoe van Delft, tot Leiden de steden en dorpen, langs de duinen gelegen, hunne prise d'eau onbelemmerd m de voorliggende duinen hebben. Er scheen geen grond te bestaan, om ten opzichte van Haarlem een ander beginsel aan te nemen, en het recht van die gemeente, voor zoover hier van recht sprake kan zijn, is zeker veel krachtiger dan dat van het 16 kilometer verder van de duinstreek afliggend Amsterdam.

Hierbij komt nog eene overweging. "Volgens bladz. 103 van bovengenoemd rapport zelf zal reeds vóór 1910 de geheele duinstreek Noordwijkerbout-Noordzeekanaal buiten staat zijn, in de steeds klimmende behoefte aan drinkwater te voorzien. Dan zal Amsterdam in elk geval elders water moeten gaan zoeken, hetzij oostwaarts, hetzij in de duinreeks benoorden het Kanaal, met een syphonleiding onder het Noordzeekanaal, zooals nu Zwolle een syphonleiding maakt onder den IJssel en Amsterdam zelf er reeds eene bezit onder den Amstel ten behoeve van het Vechtwater, hetzij ten zuiden, bijv. door eene 48 kilometer lange buizenleiding uit de Lek bij Vreeswijk ; eene lengte, die met buitensporig kan geacht worden, waar de waterleidingen van Glasgow, Liverpool, Manchester en Birmingham eene veel grootere lengte, de laatste van 128 kilometer, bezit, en voor Londen aan eene nog veel langere gedacht wordt. De kosten van die leiding VreeswijkAmsterdam worden door deskundigen op f 4,000.000 geraamd. Door zijne ligging is Amsterdam in staat een dezer drie middelen te baat te nemen, die voor Haarlem veel moeilijker zouden zijn te bewerkstelligen. Voor laatstgenoemde gemeente staat alleen het middel open, waartoe het aangeboden ontwerp de gelegenheid geeft, immers het water uit het Spaarne, de Liede en de Haarlemmertrekvaart is geheel ongeschikt gebleken, terwijf de diepe, put aan de Brouwerskolk wel goed water gaf, maar in geheel ontoereikende hoeveelheid.

Men bracht deze beschouwing nog in verband met den in een ander wetsontwerp (1) beoogden aanleg van zoetwatervijvers binnen de stelling Amsterdam. De bedoeling schijnt, die enkel te doen dienen voor het geval van oorlog. Zou het, zoo vroeg men, niet de voorkeur verdienen het daarvoor gevraagde bedrag van f 1,100,000 aan te wenden voor eene inrichting, die aan Amsterdam ook in vredestijd een voortdurenden dagelijkschen toevoer van water verschafte ? Dit zou bijv. kunnen geschieden door het toestaan van zoodanige som aan Amsterdam ten beboeve eener door haar aan te leggen tweede duinwaterleiding, met prise d'eau binnen de stelling Amsterdam. Ook uit het oogpunt onzer defensie scheen het overigens gewenscht, dat Haarlem, buiten die stelling gelegen, en Amsterdam ten opzichte van den aanvoer van drinkwater niet aan elkander gekoppeld bleven.

Wat verder de vrees voor benadeeling of niet voldoende verzekering der Amsterdamsche belangen betreft, werd gewezen op de verschillende gunstige adviezen, zoo van den Commissaris der Koningin als van gedeputeerde Staten in de provincie Noordholland. Het was, zoo werd betoogd, niet aan te nemen, dat deze autoriteiten een plan zouden ondersteunen, hetwelk de Amsterdamsche belangen gevoelig zou oenadeelen ; daarvoor strekte ook tot waarborg de onderteekening van dezen Minister van Binnenlandsche Zaken".

Hier tegenover werd nu weder het volgende opgemerkt;c ïwT \ZT Taar z,ij'n' dat Haarlem dichter bij de duinstreek gelegen ,s dan Amsterdam daar tegenover staat, dat de belangen eener gemeente van meer dan 400,000 zielen toch wel niet minder zwaar zullen

(1) Wetsontwerp tot verhooging van het VHIste hoofdstuk der Staatsbegrootmg voor het dienstjaar 1892, Gedrukte Stukken n°. 179 Wij hadden nog geen gelegenheid deze voordracht te bespreken

mogen wegen dan die van Haarlem, dat slechts 54,000 inwoners telt. Men mocht bovendien niet over het hoofd zien, dat de zaak °eheel anders zoude wezen, indien Amsterdam niet reeds zijne prise d'eau in meergemelde duinstreek bezat en niet evenzeer, zoo niet meer aan watergebrek leed, als Haarlem. Deze moeielijkheid is voor beide gemeenten dezelfde, doch de oplossing daarvan zou door de aanneming van dit ontwerp voor Amsterdam zeer bezwarend worden. De opmei? king werd nog gemaakt, dat in de stukken niets te vinden was omtrent het gevoelen van het bestuur der gemeente Amsterdam betreffende deze wetsvoordracht. Op het vernemen van dit gevoelen werd prijs gesteld. J

Van deze zijde werd nog de meening uitgesproken, dat de hierboven aangegeven wijzen, om Amsterdam in vervolg van tijd op andere wijze van water te voorzien, grootendeels zullen afstuiten op de omstandigheid dat de gronden ten noorden en ten zuiden van het Noordzeekanaal door het kanaal zelf grootendeels zijn gedraineerd. Huns inziens was slechts één afdoend middel aan te wijzen, om de te verwachten uitputting van de duinstreek te voorkomen, namelijk het tot stand brengen van dubbele leidingen, één voor den aanvoer van duinwater, dat dan echter uitsluitend voor drinkwater zou mogen gebezigd worden, en één, waardoor rivier- of ander water werd aangevoerd, ten behoeve van schrobben, straatwasschen, fabrieksgebruik enz. Het morsen met en verspillen van duinwater, waarop ook in de Kamer reeds vroeger de aandacht werd gevestigd, zou hierdoor tevens voorkomen worden, terwijl de aanleg van automatische watermeters het gebruik der eerste soort van water voldoende zou kunnen contróleeren. Deze leden twijfelden er bovendien niet aan, of, werd dit middel aangewend, in de behoefte aan drinkwater te Haarlem niet voldoende door den put bij de Brouwerskolk zou kunnen worden voorzien.

Tegen aanleg van dubbele leidingen werd echter aangevoerd, dat de controle op het gebruik van drinkwater hoogst moeilijk zal wezen, terwijl de kans bestaat, dat door velen het min zuivere rivier-of ander water ook tot drinkwater zal worden gebruikt, tot groot nadeel der volksgezondheid. In vele nijverheidsondernemingen, vooral die met de bereiding van voedingsmiddelen in verband staan, is het daarenboven zeer wensehelijk, dat volkomen zuiver water gebruikt worde. Ook is de mogelijkheid niet uitgesloten, dat bij het schrobben enz. met min zuiver water bacteriën achterblijven, die zich bij verdamping van dit water in de lucht verspreiden. In Engeland, zoo zeide men, is dienaangaande een onderzoek ingesteld, doch de verwezenlijking van dit denkbeeld is, afgescheiden van de hooge kosten, op bovenstaande bezwaren afgestuit.«

Sommige leden, het spoor wellicht bijster door deze uiteenloopende beschouwingen, vonden de zaak belangrijk genoeg om te worden onderworpen aan bet oordeel van eene Staatscommissie.

Aan zoo'n Commissie wenschten zij opgedragen te zien, te onderzoeken •

«1°. hoeveel terrein m de duinen in geheel Noord- en Zuidholland ten behoeve van den aanleg van drinkwaterleidingen nog beschikbaar is voor gemeenten, die op geene andere wijze, dan door duinwaterleidingen, in de steeds klimmende behoefte aan goed drinkwater zullen kunnen voorzien ;

2°. hoe talrijk de zich op het behoorlijk van drinkwater te voorziene gebied bevindende bevolking is, met inachtneming van de toeneming dier bevolking;

3°. hoe groot de hoeveelheid op het sub 1° bedoelde terrein beschikbaar drinkwater is. Hierbij behoort onderscheiden te worden het zich vóór den aanleg eener leiding in den grond bevindende water, dat door dien aanleg daaraan onttrokken wordt, en de periodieke voedin°door regenval;

4°. in hoever ook ander water tot drinkwater geschikt kan gemaakt worden.

Het onderzoek dezer commissie zou wellicht daarheen kunnen leiden dat de duinstreek benuttigd werd ten behoeve van alle gemeenten^ die zulks ter verkrijging van drinkwater noodig hebben en dat niet de eene gemeente in dit opzicht van de andere afhankelijk kon wezen. In de toekomst toch laat zich voorzien, dat andere gemeenten tegenover Haarlem in dezelfde ongewenschte verhouding zullen geraken" als waarin Haarlem zich thans tegenover Amsterdam bevindt.»

Hiertegenover waren anderen van meening, «dat de taak aan eene dergelijke Staatscommissie op te dragen, zóó omvangrijk was, dat vertraging in de afdoening dezer quaestie daarvan noodzakelijk het gevolgzou zijn. In het belang van alle hierbij betrokken gemeenten was het meende men, dat de zaak spoedig geregeld werd. No°- waren er verscheidene leden, die zich weinig nut van de instelling eener Staatscommissie voorstelden, daar zij niet konden inzien, hoe dientengevolge eene bindende regeling zou zijn tot stand te brengen.»

Een andere zaak, de verhouding van Amsterdam tot Haarlem betreffende, kwam nog ter sprake.

«De aanvoer 'van het duinwater naar Amsterdam geschiedt en moet tot vermijding van groote onkosten geschieden door buizen, liggende in aan de gemeente Haarlem behoorenden grond; de daartoe verleende vergunning zal in het jaar 1901 ophouden te bestaan. Waar nu door den aanleg eener afzonderlijke waterleiding Haarlem te dien aanzien van Amsterdam onafhankelijk wordt, rees de vraag, of het niet van publiek nut kon geacht worden, dat het hebben en zooveel noodig vergrooten dier buizen onder billijke voorwaarden worde verzekerd. Men gaf derhalve in overweging, dat dit ontwerp niet tot wet zoude verheven worden, alvorens eene overeenkomst tusschen beide gemeenten was getroffen, waardoor Amsterdam het recht zou erlano-en te^en billijke vergoeding de buizen van zijne waterleiding door °rondBvan de : gemeente Haarlem te hebben liggen.