16

ten goede te doen komen ? Doch hoe dit ook zij, de Regeering zal aan den aandrang, om meer op dit gedeelte van het onderwijs te letten, niet kunnen weerstand bieden, mits zij, die roeping gevoelen aandrang uit te oefenen, zich niet te spoedig laten ontmoedigen. De belangstelling voor de P. S. is ontwaakt, aan ons oud-leerlingen de taak te trachten zorg te dragen, dat deze belangstelling op de beste wijze aan deze instelling van onderwijs ten goede komt. Wij moeten blijven hameren op hetzelfde aambeeld, waarop door den Ingenieur Tutein Nolthenius in den Delftschen Studenten-Almanak van 1875 reeds op zoo juiste wijze geslagen werd. Zijn „Terugblik" zij ieder, die belang stelt in het polytechnisch onderwijs, nog eens ter lezing aanbevolen; hoort hoe hij hamert:

»Daglooners, dat zijn wij. Onze school is geen akademie, geheiligde schuilplaats der geleerdheid; wij komen met 't houweel op den schouder, met de spade in de hand en vragen, wijs ons hoe te graven en hoe te hakken; wij willen vóór alles ons brood verdienen; wij wenschen degelijke ingenieurs, geen halfwijze mathematici te zijn".

Dit werd geschreven in 1874, doch het mag 18 jaren later nog wel eens herhaald worden. Reeds bijna 30 jaren bestaat de Wet op het Middelbaar Onderwijs, reeds bijna 30 jaren is: Kennis van bouwstoffen in deze Wet als examenvak voorgeschreven. Eerst 17 jaren na de invoering van de Wet werd een leeraar voor dit vak benoemd, doch een proefstation laat nog steeds op zich wachten. Mocht men toch willen begrijpen, en dit kan den tegenwoordigen Minister niet moeilijk vallen, dat een leeraar in kennis van bouwstoffen zonder proefstation even beklagenswaardig is als een docent in de natuurwetenschappen zonder laboratorium, als een pianist zonder piano en dat de oprichting van een proefstation genoemd mag worden, om een aan de Regeering niet onbekende uitdrukking te gebruiken, een noodzakelijke voorwaarde voor blijvende verbetering van het polytechnisch onderwijs.

Onderwijs in de electrotechniek. Blijkens het in de M. v. A. medegedeelde, schijnt de P. S. eenigszins de rol van Asschepoester onder de verschillende instellingen van onderwijs te vervullen. Of t. d. o. ook niet aan het licht treedt, dat in de Regeeringskringen meer wordt gelet op de belangen der theorie , dan op die der practijk? Met milde hand worden de laboratoria en kabinetten van de Rijks-Universiteiten voortdurend bedacht. Tegen de aanschaffing van de kostbaarste toestellen en de inrichting van de benoodigde lokalen wordt niet opgezien. Zelfs zal het aantal ambtenaren te Leiden nog weder met een conservator worden vermeerderd, ten einde te voorkomen dat het den kostbaren instrumenten aan de noodige zorg zal ontbreken. Zoo wordt gehandeld ten opzichte van het onderwijs, dat, zooals Art. 1 der Wet op het Hooger Onderwijs zegt. omvat vorming en voorbereiding tot zelfstandige beoefening der wetenschappen, doch wanneer bet geldt de opleiding van hen, die slechts vragen in staat te worden gesteld de wetenschap te kunnen toepassen ;n de maatschappij laat men een: „wacht tot anderen geholpen zijn" hooren, als of de maatschappij met een dergelijk onbepaald uitstel, waar het de toepassing der wetenschappen betreft, genoegen neemt.

Het is reeds meer dan vier jaar geleden (zie „De Ingenieur" 1888 bladz. 262), sedert door den hoogleeraar Snijders tegenover de oud-leerlingen geklaagd werd over de onvoldoende toestanden, waarop in het V. V. wederom de aandacht der Regeering is gevestigd. Hoe lang moet Nederland zich nog te arm verklaren, om te voldoen aan het verlangen van hen, die slechts noode in het buitenland gaan zoeken, wat zij vermeenen van hun vaderland te mogen vragen.

Opleiding der technologen. Onderwijs in de bacteriologie. Gunstiger staat het voor dit onderdeel van het polytechnisch onderwijs. Want dat de Regeering binnen een niet te lang tijdsverloop den man zal kunnen vinden, dien zij zoekt, daaraan behoeft niet getwijfeld te worden. Belanghebbenden en belangstellenden zullen, nu de Regeering zich zoo duidelijk heeft uitgesproken, wel helpen zoeken. Ik kan echter niet nalaten op te merken eenige tegenstrijdigheid te zien in de verklaringen van de Regeering ten opzichte van dit gedeelte van het onderwijs en hetgeen in zake het proefstation en het electrotechnisch onderwijs is geantwoord. Ik zoude het rationeel achten, zoo de Regeering de fondsen, die zij ten behoeve van het bacteriologisch onderwijs niet zou aarzelen aan te vragen wanneer de man gevonden ware zonder wiens levenwekkend woord lokalen en instrumenten dood kapitaal blijven, zonder verwijl aanvroeg voor die docenten, wier onderwijs thans

niet de gewenschte vruchten kan dragen, wijl hun de voldoende lokalen en hulpmiddelen ontbreken.

Wanneer de lezer de opmerking mocht maken, dat het niet recht duidelijk is, of, en in hoe groote mate de schrijver ingenomen is met de stichting van het gebouw voor de triangulatie enz., dan zoeke men de verklaring van dit verschijnsel hierin, dat mij eerst onder het opstellen van bovenstaande opmerkingen het bestek van bedoeld gebouw onder de oogen kwam. Had de tijd niet ontbroken, het zou aanbeveling verdiend hebben het geschrevene om te werken. Nu volsta ik met de opmerking, dat het te stichten gebouw bezwaarlijk als een feestgave van de zijde der Regeering op 4 Januari a. s. beschouwd kan worden, veel minder als een afdoening van reeds lang hangende schulden. Voorts kan ik niet verheelen het betreurenswaardig te achten, dat, naar ik vernam, bij het opmaken der plannen geen partij is getrokken van de aan de P. S. aanwezige bouwkundige krachten. Waar deze krachten weten, dat er nog veel te verbeteren en aan te vullen valt, zouden zij allicht op sommige onderdeelen van den bouw hebben weten te bezuinigen. O. a. op de woning van den amanuensis, die (behalve een kelder, gang, trapruimte en vestibule met tochtdeur) onderstaande ruimten zal bevatten:

één woonkamer 4.50 X 4.50 M. één zitkamer 5.50 X 4.50 M. éen slaapkamer 5.— X 4.50 M. één kamer 4.60 X 4.50 M. j zolderéén kamer 4.20 X 4.50 M. ) kamers.

éen keuken 4.50 X 4.— M.

J. W. C

Schaduwen.

Sans suivre a la lettre le principe un peu radical de Guï de Maupassant qui a écrit quelquepart: »Quand vous voyez un ingénieur, prenez un fusil et tuez-le", je crois du reste qu'il faut se métier un tantinet des manieurs d'équations. D'instinct ils vont au laid, comme les canards vont a 1'eau. Par une anomalie que je n'explique pas, mais que jeconstate, ce sont, en art, les pires réactionnaires. Depuis qu'ils triturent le fer, ils n'ont pas su lui trouver un langage, un costume, une forme propres; a leurs piliers de fonte ils donnent les proportions et 1'aspect des colonnes de Passtum, et ils dessinent des facades a créneaux pour les gares de chemin de fer.

Deze regels van een Pransch journalist kwamen mij in gedachte bij de aanstaande herdenking van het vijftigjarig bestaan eener inrichting tot wetenschappelijke opleiding van burgerlijke ingenieurs in Nederland. Dat feest zal zoo veelvuldig aanleiding geven tot herinnering aan hetgeen deze inrichting goeds gedaan heeft, dat hier voor mij geene bijzondere aanleiding bestaat dit alles te herdenken. Zonder eenigszins een wanklank te willen doen opgaan in een unisono van bewondering voor hetgeen de Delftsche Akademie en de Polytechnische School wel hebben gedaan, mag hier echter een woord van herinnering niet achterblijven aan hetgeen zij niet deden.

Men heeft ons, ingenieurs, soms de pioniers der beschaving genoemd, ~ en wij gevoelen ons gevleid door dien titel. Het moge zoo zijn, maar hebben wij wel recht trotsch te zijn op dien naam? Is het niet veeleer een lagere dan een hoogere beschaving, welke wij als pioniers dienen ? Verwaarloozen wij niet veelmalen de hoogere ethische zijde der vraagstukken voor de materieele? En is niet de stof, waartoe wij wederkeeren (volgens den Prediker en volgens alle menschelijke ervaring), datgene wat ons meer bezighoudt dan de „geest"? Wat heeft de „kunst", wat heeft het „schoone" aan ons te danken? Waar zijn onze namen in de geschiedenis dier hoogere beschaving, welke ligt voorbij de grenslijn van het zuiver materieele?

Is het onze schuld, wanneer wij op deze vragen geen bemoedigend antwoord kunnen geven ? Kunnen wij met gerust geweten aannemen, dat buiten onze vak-opleiding tijd en gelegenheid genoeg beschikbaar was, om aan iets anders te denken en dat het dus slechts aan ons zeiven ligt, indien wij in eenig dergelijk opzicht te kort schieten ? Ik geloof dat weinigen onder hen, die deze opleiding van nabij hebben gekend, dit zullen durven verklaren.

Waardoor werd ons geestesoog gesloten voor het schoone,