De mijnenveegdienst in den oorlog 1914—1918

zamerhand met de dieptestelling hierop ging rekenen. Somtijds werden de onderzeebooten door de sperbrekers op hun nachtelijke tochten door de mijnenvelden voor gestoomd.

In het begin van 1917 kwam een radicale ommekeer in het karakter der Engelsche mijnenacties. „Mit der Zeit scheint sich auf englischer Seite die richtige Erkenntnis durchgesetzt zu haben, dasz die Nutzen von Minensperren mit wachsender Entfernung von den gegnerischen Stützpunkten gröszer wird". In Januari publiceerde de Admiraliteit, in antwoord op de afkondiging van den onbeperkten onderzeeboothandelsoorlog, een verklaring, waarbij vanaf 7 Februari van dat jaar een zeegebied binnen een cirkelboog met een straal van 100 mijl, waarvan het middelpunt in Helgoland lag, voortaan voor de neutrale scheepvaart onveilig zou zijn in verband met mijnengevaar. Van nu af bestond de spergordel om de Duitsche Bocht, die sedert 1917 tot vlak bij Doggersbank werd uitgebouwd (135 mijl van Helgoland).

De Britsche Marine ontwikkelde hierin een ongekende activiteit. Alleen in de maanden Februari, Maart en April van het jaar 1917 werden 9652 mijnen in dezen spergordel en het achterliggend zeegebied geworpen, tegen een totaal van 1679 mijnen in het geheele jaar 1916. Raids van bovenwaterstrijdkrachten en daarmede gepaard gaande gevechten met de Duitsche mijnenvegers en dekkingsschepen, waren aan de orde van den dag.

Daarbij komt, dat de thans gebruikte Engelsche mijnen veel bedrijf szeker der waren dan die van het vorige type. Jellicoe deelde hieromtrent mede, dat hij in zijn functie van First Sealord eens dertig mijnen van oud model door een onderzeeboot liet aanvaren, na deze van een verminderde lading voorzien te hebben. Van deze 30 functioneerden er slechts 3. De nieuwe mijnen echter, die, zooals eerder medegedeeld werd, in hoofdzaak een copie waren van de Duitsche stoothoornmijnen, waarbij ,,im Gegensatz zu den bisherigen Erfahrungen, jedes Berühren eine sofortige Detonation erfolgte", bleken de taak voor den Duitschen mijnenveegdienst belangrijk te verzwaren. Deze dienst stond met dit alles voor de grootste moeilijkheden.

De Admiralstab zag deze zeer goed in, maar beoordeelde den algemeenen toestand aanvankelijk nog niet zoo donker, daarbij wijzende op het verschijnsel der hoogliggers, waardoor de Engelsche versperringen nogal dikwijls opgemerkt konden worden. ,,An der Front sah man die Lage weniger günstig an und schatzte die Oberflachenstande, die bei Seegang nicht zu sehen waren, als eine recht unsichere Factor ein".

De verliezen, die eerst nog binnen redelijke grenzen gebleven waren, werden zeer zwaar. Terwijl voor het tijdvak van 7 maanden (1 Juni 1916 tot 1 Februari 1917), hetwelk direct voorafging aan de

1 7