Uit de Pers

toren in het licht stellen. Frankrijk, de Vereenigde Staten en Engeland hebben het groote publiek doen weten, dat zij, hetzij nieuwe slagschepen op stapel gaan zetten, hetzij die, welke reeds op stapel staan, met den grootsten spoed zullen voltooien. Dat zij het wenschelijk achtten, deze daden bekend te maken, is een indirect bewijs voor de beteekenis, welke zij aan een vlootuitbreiding van dezen aard hechten. Voor ons bewijst het, dat een met opzet in ons land verspreid gerucht, dat het tegendeel van de plannen van een groote mogendheid inhield, niet juist is.

Intusschen blijft onze ministerraad beraadslagen. Tot een beslissing is hij blijkbaar nog niet kunnen komen. Wij hebben er dezer dagen reeds op gewezen, voor welk dilemma ons hoogste bestuurscollege staat. Eenerzijds het plan tot den bouw van een aantal slagkruisers van 26.000 ton, anderzijds het project tot den bouw van eenzelfde aantal schepen van 16.000 ton, aangevuld met een grooten kruiser en eenige kleinere schepen.

Financieel maken deze plannen geen verschil. De kosten, welke voor beide gemaakt moeten worden, zouden bij benadering gelijk zijn. Het probleem, zooals wij het vandaag willen stellen, komt dus niet neer op de vraag, öf er een uitbreiding zal komen en zoo ja, tegen welke kosten. Veeleer gaat het om de vraag: hoe kan het door de regeering beschikbaar geachte bedrag het nuttigst worden besteed.

Bij herhaling hebben wij reeds gewezen op de voortreffelijke eigenschappen van slagkruisers en hun waarden, zoowel in militair als politiek opzicht. Daarom willen wij voor vandaag het alternatief in beschouwing nemen.

Een van de voornaamste overwegingen waarom van zekere zijde het plan van 16.000 tons-vestzakslagschepen is opgeworpen, is de gedachte, niet te veel kapitaal in een enkele eenheid te investeeren. M.a.w. indien wij een zeker bedrag uitgeven, ware het beter dat over meer eenheden te verdeelen. Wordt dan één schip vernietigd, dan is er ineens niet zooveel verloren.

Dat betoog heeft op het eerste oog veel aantrekkelijks. Maar zijn houdbaarheid is afhankelijk van een vooronderstelling, welke te gemakkelijk uit het oog wordt verloren. De praemisse n.1., dat de verlieskans van een kleinere eenheid even groot is als die van een grootere eenheid. Indien deze vooronderstelling niet opgaat, indien dus een kleinere eenheid trefbaarder is, dan kan het gevolg zijn dat de grootere hoeveelheid kleinere schepen toch een grooter verliesrisico medebrengt dan het kleinere aantal groote schepen. Dit nu is in feite het geval, zooals de ervaring met de „Graf Spee" nog duidelijk heeft bewezen.

Indien wij een beeld mogen gebruiken, dan zou men kunnen spreken van een mand met eieren. Zij, die zich op het oogenblik geroepen voelen de vestzakslagschepen te verdedigen, beroepen er zich dan op, dat zij liever een goedgevulde mand hebben dan een mand, welke minder vol is. Maar zij verliezen uit het oog, dat deze vestzakslagschepen geen harmonische schepen kunnen zijn, dat zij öf in wapening öf in snelheid öf in pantsering te kort moeten schieten. Het zijn zacht gekookte eieren.

En bij den minsten stoot, i.c. een aanval van een vijandelijke kruiservloot — en kruisers heeft men vooral in ruime mate — breken alle eieren, want zij zijn stuk voor stuk niet in staat een dergelijken stoot te verdragen. Daarentegen kunnen slagkruisers een dergelijken stoot opvangen. De vijandelijke kruisers kunnen hun geen beteekenende schade toebrengen. Eerst bij een krachtiger stoot, n.1. een aanval met slagschepen, treedt het gevaar van breuk op.

Zoo ziet men, dat de overwegingen van hen, die zich vastklampen aan de gedachte van de volle mand met eieren, fout is. Het gaat er niet in de eerste plaats om, hoeveel eieren er in de mand zijn. Het gaat er om, welken stoot de mand verdragen kan zonder dat breuk optreedt.

Nog een ander argument wordt ter verdediging van de vestzakslagschepen ge-

151