Uit de Pers

niets meer te veranderen. Wij vertrouwen er op, dat de regeering nu eindelijk met positieve voorstellen voor den dag komt.

De Minister van Defensie waarschuwde de Tweede Kamer voor „romantiek of sentiment" ten aanzien van de slagkruisers. Wij kunnen daartegen geen bezwaar hebben. Onze defensie-eischen zijn reëel en zakelijk genoeg, en hebben waarlijk geen „romantiek" noodig om zich te rechtvaardigen. Voor niet-deskundigen moge het inderdaad moeilijk zijn om de zakelijke en technische argumenten, welke voor en tegen slagkruisers naar voren worden gebracht, naar juiste waarde te schatten, en hier moge de leek zich dan ook wel eens in „romantiek" verliezen, de „insiders" beredeneeren het vraagstuk met de koele berekening, die voor een defensief probleem onmisbaar is.

Voor zoover ons bekend, zijn de marine-deskundigen het ditmaal vrijwel eens over de noodzakelijkheid van vlootuitbreiding met slagkruisers, al zijn er enkelen

— o.a. vice-admiraal Ferwerda, indien onze Indische correspondent goed is ingelicht

— die er de voorkeur aan zouden geven tot den bouw van kleinere slagkruisers over te gaan dan die welke door de commissie-Furstner werden voorgesteld. Dit is echter geen principieel verschil van opinie, zooals wij ons die bijv. wel uit vorige periodes in de Marine herinneren, toen de eene helft van het korps marine-officieren vóór zwaar materieel was, en het andere pleitte voor licht materieel. De oud-viceadmiraal mr. J. C. Jager is, voor zoover wij weten, thans de éénige marinedeskundige, die zou verkiezen om de luchtmacht van het Ned.-Indische leger op krachtige wijze te versterken in plaats van slagkruisers voor de marine op stapel te zetten.

De controverse slagschip—vliegtuig is inderdaad geruimen tijd actueel geweest, doch alle belangrijke zeemogendheden zijn inmiddels tot de conclusie gekomen, dat het zware schip niet in de vlootsamenstelling kan worden gemist, en dat de bedreiging van de luchtmacht veel minder groot was dan men veronderstelde. De huidige oorlogservaring heeft hen tot dusver volkomen in het gelijk gesteld. De strijd aan het Westfront moge dan nog niet op volle sterkte worden gevoerd; op zee wordt er verbitterd gevochten met vollen inzet van alle wapens, waarover men beschikt. Alle ZucAf-aanvallen op bovenwaterstrijdkrachten, zoowel als op de beschermde convooien, zijn echter vrijwel volkomen mislukt; het blijkt uiterst moeilijk om snelvarende oorlogsschepen, die over krachtige luchtdoel-batterijen beschikken, met vliegtuigbommen te treffen, en het is daarom geen wonder, dat men in marinekringen opnieuw met verbazing kennis heeft genomen van de door den oud-vice-admiraal Jager gepropageerde denkbeelden.

In de op 12 December j.1. gehouden vergadering van het Studentencorps aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, heeft de heer Jager zijn bekende stellingen omtrent de verdediging van Ned.-Indië opnieuw ontwikkeld. No. V hield in, dat thans in de eerste plaats naar krachtige versterking der legerluchtmacht (in Ned.-Indië) moet worden gestreefd. Deze stellingen werden in de pers gepubliceerd alvorens de lezing werd gehouden, doch tegen de verwachting in moest aan enkele zeeofficieren, die de voordracht bijwoonden met de bedoeling in debat te treden, worden medegedeeld, dat tot zulk debat en het stellen van vragen geen gelegenheid zou bestaan *).

De stelselmatige actie van den oud-vice-admiraal Jager — wiens recht op een eigen meening over deze aangelegenheid wij op zichzelf natuurlijk geenszins betwisten

— tegen den aanbouw van slagkruisers, heeft wellicht op sommige buitenstaanders den indruk gemaakt, dat „d e marine" het weer eens onderling oneens is over de wijze, waarop het best in de behoeften der maritieme defensie kan worden voorzien. Maar waar zulk een indruk bestaat, moet die toch ongegrond heeten. Men kan wel zeggen, dat de actieve marine — de deskundige groep dus — ditmaal over het principe dat slagkruisers noodig en onmisbaar zijn, eensgezind is. En zelfs buiten de actieve marine heeft deze overtuiging steeds meer veld gewonnen.

*) Aanqezien de inleider zulks niet wenschte. (Red.)

153