Neutraliteit

meening. Francois, (Handboek Volkenrecht II, blz. 476), noemt het een compromis van belangen van oorlogvoerenden en onzijdigen. Nu is daarmede het conventioneele neutraliteitsrecht nog niet „gecompromitteerd"; de beide onzijdigheidsverdragen zijn tot stand gekomen in de vreedzame atmosfeer van de conferentietafel en men mag wel aannemen, dat bij de vaststelling van de regelen, in die verdragen neergelegd, de toegetreden staten zich hebben gerealiseerd, dat zij onder de werking van die verdragen evengoed oorlogvoerende als neutrale partij zullen kunnen zijn. Hun bruikbaarheid als standaardmaten kan men dus wel aannemen.

Formeel zou een bezwaar kunnen zijn, dat de beide verdragen niet algemeen verbindend zijn. Zoo bijv. niet voor Groot-Brittannië en Italië. Beide verdragen bevatten de clausule van „algemeene deelneming", maar in de practijk is men daar tot nu toe overheen gestapt. De clausule van „algemeene deelneming" beteekent, dat de verdragen alleen toepasselijk zijn tusschen de verdragsluitende Mogendheden en tusschen die nog alleen, indien de oorlogvoerenden allen partijen zijn bij het verdrag.

Meer zorg baart de onvolledigheid der verdragen. Zoo is bijv. in het zeerecht de positie van z.g. hulpschepen (vaisseaux auxiliaires) in neutraal water ongeregeld. Hoe moet het nu gaan, wanneer zich feiten voordoen, waarbij verhoudingen tusschen neutralen en oorlogvoerenden betrokken zijn en de onzijdigheidsverdragen onduidelijk zijn of in het geheel geen uitsluitsel geven? Dan moeten in de eerste plaats andere verdragen — zoo zij er zijn — uitkomst verschaffen. Bijv. de Verklaring van Parijs van 1856 of het Protocol van November 1936 betreffende de duikbootregels van Deel IV van het Verdrag van Londen van 1930.

En zoo er geen andere verdragsregelen zijn te vinden, dan moeten de algemeene beginselen van het volkenrecht tot richtsnoer dienen. Dus dan moet niet belang tegen belang of macht tegen macht worden afgemeten, maar moeten er toepasselijke rechtsbeginselen worden gezocht. Twee moeilijkheden doen zich daarbij voor:

de eerste is: waar en hoe zijn die algemeene rechtbeginselen?

de tweede is: de feitelijke ongelijkheid der partijen in het neutraliteitsrecht.

Waar vindt men nu algemeene beginselen van volkenrecht? In de litteratuur wordt daarover verschillend gesproken. Veelal worden daaronder verstaan de z.g. „grondrechten", dat zijn rechten, die iederen Staat tegenover andere Staten vanzelf toekomen, omdat anders van geen gemeenschap en van geen volkenrecht sprake zou kunnen zijn. Gewoonlijk worden er, onder verschillende benamingen, vijf van die grondrechten erkend. Recht op bestaan, recht op souvereiniteit,

31 1