Marineblad

recht op gelijkheid, recht op verkeer, recht op achting. Daartegenover wordt dan betoogd, dat die grondrechten heel weinig bruikbaar zijn om in een concreet geval uit te wijzen wat recht is en wat niet en dat men als beginselen van volkenrecht slechts kan erkennen, die in verdragen geformuleerde grondgedachten, welke kennelijk een algemeene strekking hebben en dus uitreiken buiten de grenzen van het bepaalde verdrag, waarin ze voorkomen. Dergelijke bepalingen, vatbaar voor meer uitgebreide toepassing, zijn in sommige verdragen wel te vinden.

Wat de eerste opvatting betreft, toegevende, dat het bezwaarlijk gaat om, uitgaande van de z.g. grondrechten in concrete gevallen uit te maken hoe het gedrag-van den eenen Staat jegens den anderen moet zijn, zal men m.i. toch in verscheidene gevallen wel degelijk kunnen vaststellen, dat bepaalde handelingen principieel niet rechtmatig zijn en niet kunnen zijn. Weliswaar is neutraliteit een neventoestand van oorlog en zet de oorlog die grondrechten op zijde, maar dit alleen voor de oorlogvoerenden jegens elkander.

Wat de tweede opvatting aangaat, aan verdragsregelen als waarop die betrekking heeft, hecht ik eveneens groote waarde. En dan kijk ik zelfs in de eerste plaats naar het oorlogsrecht. Want het oorlogsrecht houdt zich in belangrijke mate bezig met de aanwijzing van gedragingen, die oorlogvoerenden moeten laten. En zulks is ook voor neutralen van belang. Want men zal veilig mogen aannemen, dat wat de oorlogvoerenden elkander niet mogen aandoen ook niet te rechtvaardigen is tegenover neutralen.

Daarom ben ik geneigd om, waar de neutraliteitsverdragen zwijgen, al naar de feiten en omstandigheden zijn, zoowel een beroep op de z.g. „grondrechten", als een beroep op algemeene beginselen van oorlogsrecht van waarde te achten; dit laatste dan natuurlijk alleen voorzooveel betreft de beperking van het oorlogsveld. Dit beteekent niet weinig, als men bedenkt, dat het bij inbreuken op de neutraliteit, meestal voldoende is om uit te maken, dat datgene wat gedaan is, had moeten worden nagelaten en onnoodig om daarnaast te stellen, wat rechtens dan wel had mogen worden gedaan.

Ik heb voorts — ik wil daar wel voor uitkomen — met die waardeering voor het oorlogsrecht nog een bijzonder beginsel op het oog, hetwelk is uitgedrukt in de considerans van het Verdrag betreffende de wetten en gebruiken van den oorlog te land (zoowel in den tekst van 1899 als in dien van 1907). Dit luidt:

„In afwachting, dat een meer volledig wetboek yan de wetten van den oorlog kan worden uitgevaardigd, achten de Hooge verdragsluitende partijen het nuttig te verklaren, dat in de gevallen welke niet begrepen zijn in de door haar aangenomen reglementaire bepalingen de bevolkingen êfr de oorlogvoerenden blijven onder de be-

312