De Opbouwdienst en het Marine-personeel

welke de fijneren een minderwaardigheidsgevoel geeft. Het ontmoedigt de officieren, het verscheurt den ideëelen band, die er groeide tusschen hoog en laag en legt een sfeer van onbehagen over de korpsen.

De oorlogstoestand is oorzaak van dit euvel, hetwelk ontstond door den wensch, iets voor alle oud-militairen-werkloozen te doen en uit den eisch, dat er na de mobilisatie geen groote groep extra werkloozen op de straat zou komen.

c. Het ambtelijk apparaat in Nederland en de sfeer, waarin beslissingen worden genomen, eigenen zich slechts matig voor de daad. „Opbouwdienst" beteekent voor de mannen-zèlf maar één ding: arbeid. Niets is echter moeilijker, dan werkelijk aan den slag te gaan. Duizenden instanties vellen een oordeel, bezien en bespreken, wikken en wegen. En de mannen zitten in hun scholen, zalen, stallen of zolders en wachten. Al zijn hieraan ook de oorlogsomstandigheden debet en al is het bezwaarlijk om aan gereedschappen te komen, wij kunnen ons niet onttrekken aan den stelligen indruk, dat het woord: „arbeid" als electriseerend begrip, als het alleen-zaligmakende onzer dagen, te weinig wordt begrepen en dat de leiders, die reeds een algemeen verlangen naar arbeid bij de mannen hadden opgewekt, niet den steun hebben, dien zij behoeven om het vertrouwen der mannen in de echtheid en zuiverheid hunner bedoelingen te behouden.

d. De Opbouwdienst heeft tucht noodig. Tucht eischt tuchtmiddelen en autoriteit. Beide voorwaarden ontbreken ten deele. Wel is het Reglement op de Krijgstucht van kracht verklaard, doch de tenuitvoerlegging der straffen op overtredingen is afhankelijk van den „goeden wil" van den delinquent!! Provoosthuizen, cellen, wapenen ontbreken vrijwel. Ongeoorloofde afwezigheid en insubordinatie komen veelvuldig voor. Slechts krijgsraad en dreiging-met-geweld zouden deze zoodanig kunnen verhinderen, dat recidive is uitgesloten. Een merkwaardige toestand is ontstaan. De Opbouwdienst stelt eischen aan tenue, uiterlijk voorkomen, dienst, wacht, enz., welke niet gelden voor een civiel instituut. Welaan!, dan moeten ook militaire wetten gelden en de sancties op overtredingen met kracht kunnen worden toegepast; dan moet de „Opbouwer" ook inderdaad tegen zichzelve en tegen anderen kunnen worden beschermd. Slechts weinigen zijn vrijwillig in den Opbouwdienst; velen daarentegen onderwerpen zich niet con amore aan de van hen geëischte levenswijze. Zij weten wél, dat hun chefs het gezag ontleenen van het wettig Staatsgezag via den Commandant van den Opbouwdienst krachtens de instelling van den O.D. door het hoogste, thans heerschende regiem. Maar „weten" en „er naar handelen" is twee. Vrijwillig aanvaarden van de consequenties moge het doel zijn, waarnaar gestreefd wordt, het is met de tegen-

719