Marineblad

(Drie-eilanden). Het hoofd dezer Aucaner-Boschnegers — Kanapee van Otterloo — had goed gevonden om eenigen van zijn betrouwbaarste onderdanen, o.a. zijn zoon Lanté, naar Albina te sturen.

Toen de grenscommissie aldaar aankwam uit Paramaribo, bleken deze lieden door hun opperhoofd aansprakelijk te zijn gesteld voor ons welzijn „op poene van kop-af"; wij hadden er ons dus wel bij neer te leggen dat wij werden verzocht, ons in hun booten te installeeren.

Precies een jaar na het begin der eerste expeditie zou deze tweede beginnen. Ditmaal was het de „Prinses Juliana", die ons van Paramaribo over zee naar Albina aan de Marowijne bracht: de Commissie, 42 arbeiders en de bagage.

Een groote verbetering is het meenemen van een tweeden marconist; korporaal Meuldijk is reeds vooruit, en zal van het Hoofdmagazijn af admiraal Kayser naar de grens vergezellen. Voor mijn groep hebben wij te Paramaribo echter beslag kunnen leggen op een der telegrafisten van het Radiostation aldaar, een jongen Chinees, Tjong A Kiet, die mij op de grens zal vergezellen. Dokter Rombouts zal ditmaal met den admiraal meegaan, terwijl luitenant ter zee Van Straelen mijn metgezel zal zijn. Zoo profiteert nu de andere groep eens van de aanwezigheid van den medicus, wiens tegenwoordigheid verleden jaar zoo goed preventief werkte, dat er bijna geen ziektegevallen in mijn groep voorkwamen. Een uitgebreide voorraad medicijnen en instrumenten en een door Rombouts opgestelde „papieren dokter", moeten het gemis van zijn persoon goedmaken.

24 Juli 1930 vertrekken Van Straelen en ik met 9 expeditiebooten en twee Boschnegercorjalen van Albina; dezen dag worden wij nog gesleept door de motorbarkas „Lawa" tot Herminadorp, (admiraal Kayser is met zijn booten den vorigen dag eveneens daarheen gesleept) zoodat op 25 Juli de expeditie eerst werkelijk begint.

30 Juli. Vandaag gaat de zevende dag in na ons vertrek van Albina en ik ben nog steeds niet bekomen van mijn verbazing, dat alles zoo anders en beter loopt dan verleden jaar.

Een looden last is daardoor van mij afgenomen. Van mijn arbeiders der eerste expeditie werd slechts een beperkt aantal — een kleine kern — weer aangenomen. Zij weten, na de ervaringen van verleden jaar, dat al dat „moeilijkheden maken" toch niet helpt en zijn van nu af goede medewerkers. De aanvullingstroepen zijn voor een grooter deel uit Indianen gerecruteerd; wij zullen daar geen spijt van hebben. De stemming is opgewekt.

En dan is daar de Marowijne (foto no. 25)! Welk een verschil met de Corantijn, die alleen maar machtig en eindeloos was, terwijl wij hier genieten van natuurschoon, waarin ook de mensch een rol speelt en er in past. Steeds weer duiken bergruggen op — dan aan den Nederlandschen, dan aan den Franschen oever, en de breede rivier met haar eilandjes en rotsen, de nederzettingen en los verspreide huisjes, soms tegen de hellingen der heuvels, vormen er een zeer mooien voorgrond

846