Op zoek naar Suriname's Zuidgrens

zenden Boschnegers. De huizen staan schots en scheef door elkaar, maar de grond ertusschen wordt keurig schoon gehouden; op onze wandeling worden wij, achter het zeer eenvoudige huis van Kanapee, op bescheiden wijze opmerkzaam gemaakt op het „gemak van het Hoofd — een unicum in het dorp — een houten troon met palmblaren wanden, waar men, onder het lommer van boomen en palmen, heerlijk zit (zie foto no. 28).

Onze dokter heeft het hier druk; in een uur tijds zie ik hem vier kiezen trekken en daar alles zich onder den blooten hemel afspeelt, doet Rombouts wel wat aan Kokadorus denken.

's Avonds zitten wij bij volle maan rustig buiten, muskieten zijn er niet. Toch slikt de heele expeditie-macht eiken avond kinine, tot zelfs onze Djoeka's toe. De gezondheidstoestand is best.

Van Meuldijk vonden we hier een wanhopigen brief: alles ging zoo goed het hoofdmagazijn verrees uit den grond, en daar kapt een Djoeka geheel onnoodig een boom om, die de radio volkomen verbrijzelde; Meuldijk zelf kon ternauwernood ontsnappen!

Op 2 Augustus vervolgde de admiraal zijn reis en wij vertrokken een dag later, na Kanapee voor zijn hulp en gastvrijheid hartelijk te hebben bedankt en hem post te hebben toevertrouwd. Een half uur na vertrek waren wij uit het ingewikkelde warnet van eilanden en soela's, dat de omgeving van Drietabbetje kenmerkt en werd de Tapanahoni weer een majestueuze, breede stroom. Het was thans echter uit met het bergland, slechts ver achter ons was het Lely-gebergte nog lang te zien.

4 Augustus. Den geheelen morgen lichte soela s; vorderen Mink. Af en toe kleine dorpen. Ten 13 uur rolt Tjong A Kiet met stoel en al buiten boord, doordat zijn boot in een soela op een rots onder water stoot; ook de stuurman wordt te water geslingerd. Leesboek en handdoek van Tjong gaan verloren, verder komen zij met den schrik en een nat pak vrij. Ten half vier maken wij halt bij de Apoigron-soela, waar op een eilandje een klein dorp ligt. Wij vinden er logeergelegenheid in een soort loods voor booten; de arbeiders zoeken gezelligheid in de huizen. De Djoeka's gaan met pijl en boog op visch-jacht (zie foto no. 29).

5 Augustus. Rantsoen. De Boschnegers zijn — evenals elders — zeer vriendelijk; er worden ons drie eieren gebracht met de excuses dat zij niet meer hebben; zij echter varen wèl bij de rantsoen-uitgave! Met hartelijke wenschen worden wij uitgeleide gedaan. Soela's zonder ophouden; eindelijk ten 11 uur de Grandasingi, een vrij hooge val, die met „groot gezang" over de rotsen tuimelt; wij kunnen den val echter listig omtrekken, door eerst een nauw kreekje af te varen, daarna wel steil maar niet zoo moeilijk door nauwe kanalen naar boven; zonder onze gidsen hadden we dit in geen jaar zelf gevonden!

Daar Granbori, groot dorp op een eilandje, het laatste Djoeka-dorp is dat wij zullen passeeren, en Mooiman er zoo erg graag wil overnachten, besluit ik onzen voortreffelijken gids ter wille te zijn, al is het pas half twee. Blijkbaar kampeerde de admiraal hier ook; fluks worden onze tenten over de houten geraamten van zijn en Rombouts'

849