Op zoek naar Suriname's Zuidgrens

maal rechts liggen en gaan de Lawa op, die over het algemeen geen moeilijke rivier is en veel natuurschoon te genieten geeft. Op 22 Juli komen wij in het gebied der goudwinningen; vooral aan den Franschen oever liggen verscheidene dorpen en de smokkelhandel — in het bijzonder van goud — schijnt hier te bloeien.

25 Juli 1937. Oajana-dorp Taponte. Vanmorgen om 11 uur, na een reis van nog geen 12 dagen, vonden wij De Goeje in dit dorp (zie foto no. 38); hij was zeer verrast, had ons niet meer in Juli durven verwachten. Het hoofdmagazijn ligt slechts \y2 uur verder stroomop. Wij bevinden ons hier op niet meer dan 130 meter boven zee, hetgeen verklaart dat de reis op de Lawa — zonder één keer uitladen van de bagage — zoo vlot verliep.

Onze ontmoeting in Taponte valt samen met een merkwaardig feit; in den nacht is een vrouw gestorven en nu is de lijkverbranding in vollen gang en weerklinkt het dorp van het geweeklaag. De Goeje leidt ons het dorp, dat een eind van den oever op hoogeren grond ligt, binnen: groot open plein, evenals in Apetina; zeven of acht huizen. Aan de rivierzijde is de brandstapel opgebouwd, waarop het verkoolde lichaam nog zichtbaar is; mannen en vrouwen zijn geheel geabsorbeerd in hun weeklagen en nemen totaal geen notitie van ons. Hun weeklacht is een luguber gehuil op maat, dat volgens De Goeje reeds voor den dood van de vrouw inzette en den geheelen nacht aanhield.

Het schijnt dat soms begraven, soms verbranden der dooden wordt toegepast.

's Morgens vroeg waren alle bezittingen van de overledene, zooals kalebassen en kookpotten, onder luid geklaag, kapot geslagen en de stukken in de rivier geworpen; het lijk werd verbrand met al haar sieraden, kralen en knoopjes, snoeren en schortje aan en een doek om het hoofd.

Het dorpshoofd is afwezig, maar later op den dag hooren wij op de rivier ook klaaglijk huilen: het is Taponte, die van ver al het weeklagen in zijn dorp heeft gehoord en nu antwoordt. Even later komt Taponte aan, ondersteund door een jongen man; hij is ziek; een geestespijl heeft hem in een der oogen getroffen. Hij klautert onmiddellijk naar een soort vliering boven zijn huis en vertoont zich niet meer.

Onze booten zijn doorgestuurd naar het hoofdmagazijn; de admiraal en ik zullen hier, met onze Boschnegers, den nacht doorbrengen. Er is van alles te bespreken. Wij vinden hier het in Paramaribo reeds zoo lang verbeide telegram (door Meuldijk aan De Goeje doorgestuurd) van den Minister, die meldt, dat tusschen het Fransche en het Nederlandsche Gouvernement eindelijk is vastgesteld, dat de grens moet worden bepaald langs de Koele-Koele-kreek (rechter zijriviertje van de Litani), tot waar een Indianenpad deze kreek snijdt; van dat punt af zal de grens zijn het genoemde Indianenpad tot waar het de waterscheiding bereikt, welk punt als drielandenpunt astronomisch zal moeten worden vastgelegd. Twee Fransche gedelegeerden

867