Marineblad

hopen eind Augustus op de waterscheiding te komen om eveneens het drielandenpunt vast te stellen.

Van Straelen, die in het hoofdmagazijn niets meer te doen had, schijnt eenige dagen geleden met 2 booten en 5 man reeds de Litani te zijn opgegaan, om de Koele-Koele-kreek alvast te gaan verkennen enz., een aangename tijding.

De Goeje is tamelijk gezond, tot zijn eigen groote verbazing; zijn opreis was, in tegenstelling met de onze, zeer nat en en weinig comfortabel; wel hoest hij, evenals de hem omringende Indianen, wier gezondheidstoestand verre van schitterend is.

Wij spraken af dat mijn riviertransportbooten, na terugkomst van de Koele-Koele in het hoofdmagazijn, altijd even door zullen gaan naar Taponte om brieven te halen en te brengen bij De Goeje; zoo blijven wij in contact.

26 Juli. Ten 8 uur nemen we hartelijk afscheid van De Goeje en twee uur later hebben wij het hoofdmagazijn bereikt, waar Meuldijk ons ontvangt. Het magazijn ligt aan de Oelemari, ongeveer 100 meter bovenstrooms van het punt, waar zij in de Litani vloeit.

27 Juli. Alles wordt geprepareerd voor de laatste étappe; een boot, die eenige artikelen aan De Goeje ging brengen, komt terug met een briefje, waarin hij schrijft nogal te hoesten en waarin hij lugubere toekomstverhalen doet over zijn eigen „mogelijke lijkverbranding"! Ik ben blij dat Rombouts, die ons nog niet heeft ingehaald, De Goeje nog eens kan onderzoeken.

's Avonds observeert de admiraal in het hoofdmagazijn.

28 Juli neemt ik afscheid van hem en Meuldijk en parel met 8 booten de Litani op; reeds den tweeden Augustus, na een gemakkelijke reis, hebben we de monding der Koele-Koele bereikt.

Het Litani-landschap is zeer eenvormig; langzaam maar zeker sluiten de dichte oerwouden ons meer en meer in. Of men nu op de boven-Sipaliwini, de boven-Paloemeu of de boven-Litani vaart, er is vrijwel geen verschil te ontdekken; alleen klimt het dal der Litani veel minder, waardoor ons vallen en zware soela's bespaard blijven.

Dezelfde vreemde vogelgeluiden, waaraan ik, na ruim twee jaar nog steeds niet geheel gewend ben: de Cowbird met zijn somber geloei, de schorre boschkippen, de Crauwcrauw, de Koejaké (klanknabootsende naam), en altijddoor een vogel die zooiets als „pietschpietsch-a" roept, en die van alle zijden met ,,pietsch-pietsch-a" beantwoord wordt.

Een waterboa, geweldige slang van wel zes meter lengte, wordt mij door mijn bootslieden gewezen; het dier is zoo één geheel in kleur met den oever, waartegen eenige kronkels uit het water opsteken, dat ik het slechts met moeite kan ontdekken.

Na het passeeren van de Loë-kreek, een groote linker zijrivier, is de Litani meestal niet breeder meer dan 50 meter, en als wij den Gransoela in 20 minuten zijn overgetrokken, volgen er geen soela's meer van eenige beteekenis en blijft de rivier verder diep en smal, al is de stroom over het algemeen sterk door den hoogen waterstand.

868