Op zoek naar Suriname s Zuidgrens

31 October. Rustdag. Ik trek er echter al vroeg alleen op uit, om te trachten den Prins Bernhard-berg van hieruit te beklimmen, daar ik er natuurlijk een bergenpanorama wil meten. Na allerlei klauterpogingen in de rotsen, vind ik eindelijk een goede route, waarlangs de instrumenten ook vervoerd kunnen worden; dit zal dan morgen geschieden.

Daarboven genoot ik een vredig uurtje in zon en wind met een geweldigen horizon rond mij. Het was ook een ongewone gewaarwording, weer eens in normaal tempo te kunnen doorloopen over de eindelooze, flauwgewelfde granietvlakte. Halverwege vormt zich een ravijn naar het Westen en een ravijn naar het Oosten, waardoor de berg min of meer gehalveerd wordt. In het Westen verheft zich een iets hoogere en veel markantere top, kaal, met een kapje van boomen er boven op; ik doopte hem „Barbiersberg". Wellicht gaat de grens er over. Meer naar het Zuiden, in Brazilië, veel beboschte, maar ook veel kale, meest domvormige bergen; de dom of koepelvorm is de zeer speciale vorm van deze bergen.

De vorige week zag ik, telkens op dezelfde plaats bij een granietzadel, waar, tegen de rotsen, ijler bosch groeide, vlammende vogels tusschen de boomen doorvliegen, de eerste maal vertrouwde ik mijn oogen bijna niet: geluidloos, zonder klapwiek, schoten vier of vijf donker-oranje gestalten door het bosch. Ik loofde een premie uit voor dengene, die er mij een in kamp zou brengen, en eergisteren kwam de kok met twee exemplaren aandragen. Behalve de uiteinden der vleugels, die zwart en wit gekleurd zijn, stralen de vogels in een warm oranje veerdos; de hooge ronde kuif — ook oranje— is door een smal, bloedrood randje omgeven en de staart is een dons-zacht waaiertje van vermiljoen oranje; de oogjes zijn zwart. Zij zijn niet grooter dan de gewone groene papegaai, maar papegaaien zijn het niet; waarschijnlijk zijn het rotshaantjes (Rupicola crocea, L.).

Het is merkwaardig, dat wij deze vogels alleen in het halflichte bosch, tegen het open graniet aan, zien; vorige jaren werden zij nooit aangetroffen en onze arbeiders kennen ze in het geheel niet.

2 November. Nog steeds geen spoor van Rombouts, die ons weken geleden verliet om de Litani zoo ver mogelijk op te varen. Na den tocht die Van Straelen vandaag ondernam, wordt mij dit duidelijker: hij bereikte namelijk van een naar het Noorden afdalend grenszadel, in weinige uren de Litani, die nog een flinke, bevaarbare rivier was! De dokter is dus waarschijnlijk zeer ver west gekomen met zijn corjalen.

De grens loopt van den Prins Bernhard-berg in het algemeen naar het Westen en wij naderen den Barbiersberg, dien ik verdoopte in „Prins van Oranje", nu wij allen in de hoop leven, dat spoedig een Prinsje geboren zal worden.

6 November. De wetenschap dat de Litani daar zoo dicht bij ons in de diepte stroomt, en ons in 14 dagen naar de kust zou kunnen terugvoeren, geeft mij een gevoel van moreelen steun in ons isolement; ergens hooger stroomop moeten de twee booten van Rombouts liggen; en ik peins er over of wij deze mooie verbinding misschien

877