Op zoek naar Suriname's Zuidgrens

bovenkaak en een baard. Een van de Djoeka's, die zijn flanelletje zat te wasschen, wordt verrast door een anjoemara, die het waschgoed uit zijn vingers trekt en heerlijk verorbert; de admiraal geeft den raad hem ook een broek na te werpen, dan is hij tenminste gekleed!

Dan beginnen de hindernissen: de takoeba's (boomversperringen). Toen wij voor een takoeba lagen te wachten, ontdekten wij sporen van Indianen; voetsporen, schubben van visch, en gebroken riet, waaruit wij opmaakten, dat ze geen houwers of messen hebben. Ook was er in een maripa-blad een knoop gelegd. Men kan zich voorstellen, dat wij erg nieuwsgierig waren wat voor Indianen het zouden zijn.

Het opruimen van de hindernissen neemt zooveel tijd, dat wij daar kamp maken, ook omdat de admiraal het plan heeft om de sporen te volgen, die in een droge kreek loopen. Er wordt nu het volgende bepaald: Belle gaat met zes booten verder en maakt de rivier vrij, zoodat wij overmorgen zonder oponthoud kunnen doorvaren. De admiraal, baasi Gerson, Casper en ik blijven hier, om met de twee Djoeka's Lanté en Pajé aan den tocht deel te nemen. Ik maak een pakje ruilartikelen klaar om mee te nemen; onze revolver nemen wij ook mee, doch houden dit voor de arbeiders verborgen, tevens eenige pakjes snelverband; hoewel wij geen vijandelijkheden verwachten, is het toch nooit overbodig om wat verband bij zich te hebben op een verkenning.

Donderdag 5 Augustus, nadat Belle vertrokken is, gaan wij op stap, op zoek naar de onbekende Indianen. Volgen eerst een droge kreek in ZO.-lijke richting en komen weldra weer aan de Oelemari, beneden ons kamp uit. Vandaar kappen wij in zuidelijke richting en vinden na een kwartiertje tot ons groote genoegen een Indianenpad. Niets is er gekapt, alles is met de hand gebroken, maar het is goed te volgen. Dan tornen wij tegen een berg op, dien wij gisteren van de rivier af hebben gezien, en loopen om de west om den berg heen. Soms voert het pad vrij hoog tegen den berg op, dan zitten wij weer in zwampterrein. De koers is meestal west tot noordwest. Ontdekken in de zwamp versche voetafdrukken. Ik vraag mij al af „zouden wij hen tegenkomen, of misschien kampjes vinden" en dan plotseling, na uur te hebben geloopen, staan wij voor hen.

De man, dien wij zagen, had zijn pijl op ons gericht, zijn boog gespannen, terwijl een heel oude vrouw op ons afkwam, een Hinken zwaren stok boven haar hoofd houdend, gereed om een slag te geven. Eenige andere vrouwen zag ik den boel bij elkander pakken en zich klaar maken voor de vlucht.

Wij gooiden onze houwers op den grond en trachten, door uit te roepen „fri, fri, fri" de gemoederen wat tot bedaren te brengen; men kon zien, dat zij zeer waren geschrokken en, trots de dappere houding der oude vrouw, zeer bang waren. Pajé riep eenige onverstaanbare woorden, die door de oude herhaald werden. Later, toen ik hem vroeg, wat hij had gezegd, bleek het te zijn: „fri fri vo tan makandi no naki nanga tiki Aloekoejana pana" (vrienden, vrienden met elkander, niet slaan jullie Aloekoejana's met dien stok!).

891