M *.

8

sluizen met het Hollandsch Diep gemeenschap zouden hebben, terwijl nu van achteren blijkt, dat al die polders — en ik erken de billijkheid van dien maatregel — dure bemalingswerktuigen noodig hebben, wat mede oorzaak is dat de begrooting aanmerkelijk zal worden overschreden. Doch daarover wil ik niet verder uitweiden. Hoofdvraag voor mij is op dit oogenblik slechts: wat kan gedaan worden tot beperking van de zeer aanzienlijke uitgaven, die, naar ik vrees, nog noodig zullen zijn vóór alles gereed is?

Tegenover de uitdrukkelijke verklaring van den Minister, dat zeker is, dat alles goed zou loopen, dat het door mij gewenschte onderzoek niet noodig is en dat hij van geenerlei uitstel zelfs wil hooren, sta ik machteloos en moet ik mij onderwerpen, aan Zijn Excellentie de verantwoordelijkheid overlatende.»

Het debat zou hiermede zijn afgeloopen, indien niet de heer Harte met een plannetje voor den dag gekomen ware, dat men in Noordbrabant koestert.

«Zijne Excellentie — zeide hij — heeft ter loops gesproken van de verdere dichting van de Heerewaardensche overlaten. Met het oog daarop wensch ik den heer Minister een mededeeling te doen. Volgens zijn toezegging in de Memorie van Antwoord zal weldra een wetsontwerp worden ingediend om in verband met de verdere dichting van de Heerewaardensche overlaten een Rijksbijdrage tot een maximum van f 600.000 te verleenen in de kosten der verzwaring van de Waaldijken.

Vermoedelijk zal deze toekomstige uitgaaf kunnen worden uitgespaard. Wat is het geval ? Op dit oogenblik zijn de Heerewaardensche overlaten gedicht tot een hoogte van 7.50 M. -f A.P., en zoolang die dichting niet wordt voortgezet, is verzwaring van de Waaldijken onnoodig. Die verzwaring zal echter noodig zijn zoodra de dichting wordt verhoogd tot 7.90 M. Nu zal men mij vermoedelijk wijzen op de wet van 26 Januari 1883 (Staatsblad no. 4), en de in verband daarmede gesloten overeenkomsten met de provincie Noordbrabant en het Groote Waterschap voor Noordoostelijk Noordbrabant, krachtens welke het Rijk verplicht is over te gaan tot volledige afsluiting van de Heerewaardensche overlaten.

De Noordbrabantsche belanghebbenden zijn gerechtigd de tenuitvoerlegging van die bepaling te eischen. Nu kan ik echter de heer Minister mededeelen dat men in Noordbrabant niet ongezind is het recht op verdere afsluiting der Heerewaardensche overlaten prijs te geven, mits men wederkeerig worde vrijgesteld van de betaling der daartegenover aan het Rijk verschuldigde geldelijke bijdragen. Waar het hier een uitgaaf voor de toekomst betreft, die door den heer Minister is geraamd op 6 ton, acht ik het mijn plicht Zijner Excellentie mede te deelen, dat ten deze de Noordbrabantsche belanghebbenden tot elke tegemoetkoming en onderhandeling bereid zijn.»

Deze ballon d'essai bleek allerminst in den smaak te vallen van den heer van der Borch van Verwolde, die den Minister onder het oog bracht dat in Gelderland een krachtig protest zou worden gehoord, indien aan den wenk van den vorigen spreker mocht worden gevolg gegeven.

Nu, men behoeft zich in die provincie niet ongerust te maken.

«Ik kan — antwoordde de Minister — hoe welwillend het aanbod dat door de belanghebbenden wordt gedaan, ook zij, gelijk de geachte afgevaardigde uit Grave heeft medegedeeld, daarin in geen enkel opzicht gevolg geven. In de eerste plaats niet om financieele redenen.

Toen het werk ondernomen werd, werd het na aftrek der waarde van de te onteigenen gronden geraamd op 13l/2 millioen, waarvan de provinciën en het waterschap te zamen 3 millioen zouden betalen, te zamen dus ruim i/5 gedeelte en nu het werk voor ruim */6 gereed is, zoude het waterschap zijn verdere bijdrage willen behouden en in de plaats daarvoor het Rijk willen toestaan om ongeveer een gelijk bedrag minder uit te voeren. Mij dunkt, dat reeds uit een financieel oogpunt van eene dergelijke regeling geen sprake kan zijn en in ieder geval slechts een evenredig deel van de oorspronkelijk toegezegde bijdrage onbetaald zoude kunnen blijven.

Ik wil dit evenwel geheel op zijde stellen. Indien het niet wenschelijk ware de Heerewaardensche overlaten te sluiten, zou ik dit niet voorstellen alleen omdat het nu eenmaal in de wet is opgenomen, maar zou ik bereid zijn eene wijziging der wet voor te stellen. Ik heb echter reeds in de Memorie van Antwoord gezegd, dat ik voornemens ben om een subsidie voor te stellen van 6 ton voor de verbetering van de dijken langs de Waal en daarin ligt ook opgesloten, dat het niet in mijn voornemen ligt af te zien van de sluiting der overlaten.

Uit den aard der zaak heb ik opnieuw nagegaan of het sluiten van die overlaten achterwege zou kunnen blijven, doch heb daarbij opnieuw de overtuiging verkregen, dat zulks niet wel mogelijk is.

Wel zijn belanghebbenden thans tevreden met de verhooging der overlaten, die reeds is uitgevoerd, omdat sedert die verhooging nimmer een watervloed is voorgekomen waarvan men in Noordbrabant van die overlaten last heeft ondervonden.

Het is evenwel een algemeen verschijnsel dat zij die hunne beschouwingen over watervloeden gronden op persoonlijke indrukken en niet op een studie van waterstanden, geneigd zijn om weinig onderscheid te maken tusschen verschillende hooge watervloeden. Voor hen echter, die een meer grondige studie van die zaken maken, blijkt dat een watervloed als is voorgekomen in 1883, na de ophooging van de overlaten nog niet is voorgekomen en het is door berekening aan te toonen, dat indien een dergelijke watervloed zich herhaalt, wat in de toekomst zeker mogelijk is, de Heerewaardensche overlaten bij de tegenwoordige hoogte zeer krachtig zullen werken en niet minder dan 800 a 900 M3. water per seconde op de Maas zullen voeren.

Het is wellicht voor hen, die niet gewoon zijn dergelijke cijfers te beoordeelen, moeilijk te schatten wat 800 a, 900 M3. te beteekenen heeft, maar ter beoordeeling daarvan kan ik mededeelen, dat de Maas zelve bij de hooge vloeden ongeveer 1500 M3. per seconde afvoert. Komt dus daarbij van de Heerewaardensche overlaten een hoeveelheid van 800 a 900 M3., dan is het duidelijk dat dus een zeer belangrijke yerhooging van den waterspiegel op de Maas zal ontstaan. Mijns inziens kan er dus geen sprake zijn tot heropening van de Oude Maas over te gaan, indien niet tevens de Heerewaardensche overlaten worden gesloten.»

Bij art. 50 bracht de heer van Dedem de Vechtverbetering ter sprake. Hij vreesde dat het «nagenoeg recht maken» der bovenrivier

te spoedigen arvoer van net water ten gevolge zaï neoDen en arong er daarom op aan dat men bijtijds aan het bouwen van stuwen zoude denken. De Minister gaf hieromtrent een bevredigende verzekering en beloofde voorts den heer van Dedem dat een door dezen gemaakte opmerking, betreffende de afwatering van lage gronden in verband met het afsnijden van bochten, ter kennis van de bij de zaak betrokken ingenieurs zal worden gebracht.

(Wordt vervolgd.) Th. Six.

Uit de Jaarverslagen der Spoor- en Tramwegmaatschappijen over 1897,

Schielandsche Tramweg-Maatschappij over 1897.

De weg verkeert in goeden staat, het systeem rails blijft goed voldoen. Aan de gemeente Hillegersberg werd voor onderhoud der bestrating f 1532.70, en aan de gemeente Rotterdam f 227.46 betaald. Op 31 December 1897 waren aanwezig 5 gesloten rijtuigen voor 30 personen en 4 open rijtuigen voor 38 personen. Voor onderhoud daarvan werd f 193.07 uitgegeven tegen f 479 in 1896. Vervoerd werden 206,539 personen, met eene opbrengst van f 27,053.11 tegen 182,786 met f23,893.22 in 1896. Aan de Rotterdamsche Tramweg-Maatschappij werd voor huur der paarden en bediening betaald f 10,722.62, tegen f 10,745.92 in het vorig jaar. Van de boodschapkaarten was de opbrengst f 125.40. Gezelschapskaarten werden er in het afgeloopen jaar 1510 verstrekt, tegen 1212 in 1896. Met inbegrip van schoolkaarten werden 44 abonnementen afgegeven, tegen 56 in 1896.

. De gezamenlijke ontvangsten van vervoer en exploitatie hebben f 27,053.11 bedragen. Daarbij kwam als het saldo uit het vorige jaar f 40.63, en aan rente f 1184.2534 ; te zamen dus beliepen de ontvangsten f 28,277.99 'A- Voor de exploitatie werd f 19,984.39 uitgegeven, zoodat er als bruto-winst f 8293.60% overbleef, terwijl de nettowinst f 6093.60^ beloopt. De uitkomsten van het jaar 1897 zijn veel gunstiger dan die van 1896, tengevolge van den goeden zomer en gunstig weder op de Zondagen.

Na de vereischte afschrijvingen werd het dividend op 53/8 pet. vastgesteld, tegen 3 pet. in het vorig jaar.

Tramweg-Maatschappij Groningen—Paterswolde—Eelde over 1897.

De algemeene vergadering van aandeelhouders der Tramweg-Maatschappij Groningen—Paterswolde—Eelde heeft het voorstel van het bestuur, om over 1897 een dividend van 2 pet. uit te keeren en een saldo van f 426.86% op nieuwe rekening over te brengen, verworpen, en besloten dat de geheele winst, ad f 2426.86% onverdeeld blijft voor de nieuwe rekening. Een door 10 leden gedaan voorstel, strekkend om de lijn te Groningen door te trekken tot aan het station, werd ter vergadering aangevuld door de heeren Jb. van Houten en Biegel, en daarna aan het bestuur teruggezonden. Mitsdien is het bestuur uitgenoodigd, de algemeene vergadering te dienen van advies over de vraag, of de lijn tot het station of door de Brugstraat tot tusschen de beide Markten zal worden doorgetrokken.

Blijkens het ter vergadering door den directeur uitgebrachte verslag, zijn in 1897 vervoerd 72,366 personen ; de opbrengst was kleiner dan ten vorigen jare. Die van het goederenvervoer daarentegen ging vooruit. De Maatschappij bezit thans 12 paarden, die voor voeding en ligging gemiddeld f 0.80 per dag hebben gekost, of f 0.88 als men hoefbeslag en medische hulp mederekent. Met inbegrip van het saldo uit 1896, beliep het exploitatie-saldo f4540.24%, waarvan na aftrek van f113.38 voor interest en f 2000 voor de reserverekening, het bovenvermelde bedrag van f 2426.86% overbleef.

KLEINE MEDEDEELINGEN. Licht-electrische telegrafie.

De vonkentelegrafie van Marconi stelt ons niet alleen in staat de signalen naar een bepaald ontvangstation te richten, maar zij verspreidt ze door de ruimte naar alle richtingen, waardoor het medelezen der teekens door onbevoegden mogelijk is. Eveneens zijn de teekens volgens het lichtblitzsysteem, zooals zij door reflectors gegeven worden en die van alle andere optische telegrafen in breederen kring zichtbaar. Karl Zickler's telegrafie zonder draad heeft dit gebrek niet. Zij berust op het door H. Hertz waargenomen verschijnsel, dat lichtstralen van geringe golflengte, vooral de ultraviolette stralen, de eigenschap hebben, electrische ontladingen los te maken. Zijn namelijk de electro-