;59

M 4.

zeer zwakke waterstofontwikkeling, welke echter nauwelyks 1 waarneembaar is, als de verhitting slechts 50 tot 60° bedraagt, s Dat echter waterdamp bij eene verhitting op 150° C. onder ge- i liiktiidige oxydatie van het ijzer wordt ontleed, is een bekend f feit Volgens Stromeyer is de zuurstofopname van het ijzer des s te grooter, hoe hooger de temperatuur is en hoe langer de in- ) werking van den waterdamp voortduurt. Dat het gehalte van 1 het ijzer aan zekere verontreinigingen, eveneens een grooten i invloed uitoefent, heeft Finkener in den nieuwsten tijd aangetoond, (zie «Mittheilungen der königl. technischen Versuchsanstalten» 1888, blz. 231). Dat voorts de roestvorming bespoedigd • wordt als de op het ijzer inwerkende lucht door zwavelwaterstof chloor- of zuurdampen is verontreinigd, is even bekend als het'feit dat zouthoudend water, namelijk water, dat keukenzout, salmiak' chloorkalium, chloorbarium, chloorcalcium, chloormagnesium' bevat, bij het toetreden van dampkringslucht een sterk roesten van het ijzer teweegbrengt. Ook de hoedanigheid van het buitenvlak van het ijzer is van niet gering te schatten invloed op de roestvorming. Zoo is het bekend, dat ijzer met een ellen, <dad oppervlak daartegen dikwerf lang weerstand biedt. Roest treedt in den regel allereerst op in de met oxydoxydule gevulde walsnaden of oneffenheden, en verspreidt zich van daar meer en meer ook wanneer naar het uiterlijk aanzien daartoe geen verdere aanleiding aanwezig is. Het roest bezit feitelijk de eigenschap, waterdamp en allerlei gassen te verdichten en vast te houden én deze verdichte, door het roest vastgehouden roestvormers zijn' het, welke, op het naast en onder de roestlaag liggende ijzer inwerkende, het roest aanhoudend alom verspreiden.

Eindelijk is nog aan te stippen, dat het koolstofrijkste hard gietijzer als het hoogst weerstandbiedend, het koolstofarmste ijzer daarentegen als het geschikste materiaal voor de roestvorming geldt. Stilzwijgend wordt aangenomen, dat de roestvorming, afgezien van den verschillenden aard van het ijzer, onder volkomen lelijke verhoudingen plaats heeft. In dit opzicht zijn de mededeelingen van de gedurende 1000 dagen gedane roestproeven bij Krupp door Otto (zie «Stahl und Eisen» 1896 Blz. 561) met ijzer- en staalplaten zeer leerrijk.

Roest-beveiligingsmiddelen. Indien, zooals werd gezegd, de oorzaak der roestvorming, óf in de gelijktijdige werking van water, zuurstof en koolzuur op het ijzer, of wel in eene door galvanische stroomen veroorzaakte waterontleding is te zoeken, dan moeten ook tweeërlei wijzen ter voorkoming worden aangewend, de eene bestaat in eene volkomen afsluiting van het ijzer voor roestvorming, terwijl de andere de verhindering van het optreden van roestopwekkers dus de buitensluiting der afzonderlijke roestopwekkers ten doel heeft. . . ..

De laatst aangegeven manier kan slechts in weinige gevallen worden toegepast, en is dus van ondergeschikt belang. Bewerkingen welke, met het doel koolzuur van het ijzer verwijderd (aff te houden, op het gebruik van oplossingen berusten, die koolzuur binden, b.v. oplossingen van kali, natron, kalk, ammoniak, enz., of zulke, welke bestaan in het verwijderd houden van 'water van ijzer, door aanwending van opdrogend chloorcalcium endergelijken waterbindende en wateronttrekkende middelen, worden tot beveiliging der wanden van buiten bedrijf nestelde stoomketels en in enkele andere gevallen met het beste Sevolg gebezigd. Zoo kan ook de buitensluiting van zuurstof slechts in een zeer beperkt aantal gevallen tot roestbeveihging worden toegepast.

De betrekkelijk grootste waarde pleegt nog aan het direct afwezig houden van zuurstof van het ijzer te worden toegekend, zooals dit door contact met zulke metalen geschiedt, waartegenover het ijzer een electro-negatieve plaats in de spanningsrij inneemt b.v. bij contact met zink. Volgens talrijke proeven, in Duits'chland en elders genomen, is de contactwerking even min in de vrije lucht als in zoetwater, voldoende en duurzaam; want deze werking is ten opzichte van hare grootte van het medium afhankelijk, waarin de elkander aanrakende metalen zich bevinden, en kan alleen bestaan in de waterontleding en hare bekende gevolgen.

Bevinden zich de elkander aanrakende metalen in de vrije lucht of in zoetwater, dan wordt slechts een zeer zwakke galvanische stroom opgewekt. Maar zelfs in zouthoudend — of sterk zoutwater, b.v. zeewater, is de opgewekte stroom nog niet sterk genoeg om de verlangde beveiligende werking te weeg te brengen, anderzijds treedt zeer spoedig galvanische polarisatie en daarmede een steeds toenemende verzwakking van de oorspronkelijke stroomsterkte in. In bijzondere gevallen, wel is waar,

bijv. bij de beveiliging van ijzeren kookpannen in salinen, ofbij stoomketels, die met sterk zoutwater worden gevoed, dus in zulke, waarbij de galvanische polarisatie feitelijk wordt buitengesloten, is aan de bescherming door contact een voldoende werkzaamheid toe te kennen. Maar hiertoe mag, in geene deele, de in den laatsten tijd van Amerikaansche zijde aanbevolen beveiliging van ijzeren bruggen, door contact met zink worden gerekend. Men stelde voor, ijzeren bruggen een duurzame roestbeveihging te geven, door een zinken kogel van groote afmeting in den grond in te graven; deze kogel moet dan eenerzijds door eene metaal-geleiding met de brugranden in verbinding worden gebracht, terwijl anderzijds de stroom, door de leiding van den zich tusschen de grondpijlers en het zink bevindenden vochtigen bodem, te sluiten is.

Het ligt voor de hand dat dergelijke, steeds hernieuwd optredende en volgens de meening van de eerste electrici niet te motiveeren denkbeelden, nauwelijks eenige opmerkzaamheid verdienen. . .

In de meeste gevallen komen ter voorkoming van roestvorming zulke beveiligingsmethoden in toepassing, welke ten doel hebben alle roestvormende factoren, op het ijzer inwerkende, buiten te sluiten en in het voorzien van het ijzer met een beveiligende deklaag. Het behoeft geen betoog, dat slechts zullen bedekkingen in aanmerking komen, waarvan de aanbreng- en onderhoudskosten in eene evenredige verhouding staan tot de voordeden, welke door de beveiliging zijn te verkrijgen. Reeds meermalen werd, met het oog op de gebreken, welke de gebruikelijke beveiligingsmiddelen aankleven, de vraag opgeworpen, of het niet raadzaam zou zijn, van het aanbrengen van eenig beveiligingsmiddel bij zekere ijzeren bouwconstructien, bijy. bruggen, geheel en al af te zien; eene vraag, die onder alle omstandigheden op de volgende gronden, ontkennend moet worden beantwoord.

Beveiligingsdeklagen moeten, als zij aan het doel zullen beantwoorden, aan drie voorwaarden voldoen:

1° Zij mogen het overdekte ijzer, noch direct door chemische inwerking, noch indirect onder medewerking van omgevende agentiën, lucht, neerslag, zoutwater enz. (b.v. tengevolge van de waterontleding door galvanische stroomen) benadeelen ;

2° Zij moeten zoo duurzaam mogelijk zijn, d. ï. zoowel volgens hare scheikundige geaardheid tegen de chemische inwerkingen der omgeving van het te beveiligen ijzer, als ook weerstand bieden tegen zuiver mechanische invloeden, waaraan het beschermde ijzer onder zekere omstandigheden is blootgesteld ;

3° Zij moeten öf op zich zelve ondoordringbaar zijn voor roestopwekkers, dus voor water en gassen, öf althans de vorming van eene ondoordringbare overdekking op het te beschermen ijzeroppervlak te weeg brengen. .

De tot heden geldende meening, waarbij de ondoordringbaarheid voor water en gassen als eerste voorwaarde voor de werkzaamheid, of deugdelijkheid van een beschermende bedekking gold is, volgens de nieuwere onderzoekingen van Sir William Thomson (Rustless coatings for iron and steel »Transactions of the American Society of Mechanical Engineers» blz. 1027, Vol. XV 1894) niet meer te handhaven. Volgens de uitkomsten zijner onderzoekingen berust de beveiliging van zekere bedekkingen alleen daarop, dat onder hare medewerking, door het ontstaan van uiterst zwakke galvanische stroomen, eerst een de roestvorming belettende deklaag van ijzer-oxydoxydule, op de oppervlakte van het met de deklaag voorziene ijzer gevormd wordt. . . Diensvolgens zijn de beveiligingsdeklagen in twee groepen te , onderscheiden : in zulke deklagen, welke op zich zelve ondoordringbaar voor water en gassen zijn en daardoor een beveiligenae werking uitoefenen, en in eene tweede groep, waarvan de werkzaamheid juist bestaat, in het vermogen voor water en gassen i doordringbaar te zijn. heant: Deklagen, die aan alle genoemde eischen volkomen beant ; woorden? kent men tot heden niet; wij moeten ons au i bepalen deklagen te kiezen, die voor de afzonderlijke ge van i aan de gestelde eischen voldoen. Zoo is het buiten twgtJ, b.v. eene deklaag, welke aan de inwerking van allerlei sto > der afmosfeer is blootgesteld, het ijzer een voldoende £

- ging biedt, daaraan niet altijd zal beantwoordenJ^s ne i aan de werking van water moet weerstand bieden^ ^ ^ e door de werking van rookgassen of zure .aampen ^ 5 vordert natuurlijk eene andere beve.hgmgslaag^a^^^^^ s uitsluitend tegen de werking der atmosfeer rf eene

- ijzer, dat de inwerking van zeewater heen t ^ , andere beveiliging dan dat, hetwelk in zoetwa g , j