M H

168

Met den aanleg der mijn „Oranje-Nassau" werd den len October 1893 te Heerlen een begin gemaakt.

De exploitatieput, wijd 3.50 M., nu gereed, tot 178 M. onder den beganen grond, is ter diepte van 102.00 M. waterdicht afgesloten in het steenkolengebergte, dat aangeboord werd op -r 95.00 M.

De binnenwand bestaat tot 4- 102 M. nit op elkaar geklonken plaatijzeren ringen, gemiddeld hoog 2 M.; beneden dit peil is de schachtwand gemetseld van brikken in cementmortel.

Tot de bovengenoemde diepte van 178 M. zijn vier ontginbare steenkolenlagen aangetroffen, namelijk laag I op -T- 110.00 M. ter dikte van 0.98 M., gemeten loodrecht op.de richting van de laag, onder een hoek van 10° met het waterpasvlak; laag II op -r 131.00 M., zwaar 0.45 M.; laag III op -r< 161.50 ter dikte van 0.68 M. en laag IV op ~ 169.88 M., zwaar 1.60 M.

De tweede schacht, nog in aanbouw, zal dienen tot ventilatieschacht.

In de onmiddellijke nabijheid der mijnputten zijn en worden verschillende gebouwen opgericht, werktuigen gesteld enz.

Voor elk der putten is een schachtgebouw met ijzeren hefbok, benevens een waschinrichting voor de beambten en werklieden der mijn ontworpen en daarachter een machinegebouw, waarin een uitdelvingswerktuig.

De complex voor één schacht is gereed.

Iets verder staan een ketelgebouw voor 8 stoomketels, waarvan reeds 4 geplaatst, een pompgebouw en een 40 M. hooge schoorsteen, terwijl een gebouw voor werkplaatsen enz. bestemd, in aanbouw is.

Nabij den ingang van het mijnwerk is een directiegebouw, met woning van den hoofdopzichter gebouwd.

Het rangeer-emplacement, reeds gedeeltelijk gereed, is verbonden met het stationsemplacement Heerlen.

Het personeel bestaat thans uit: 1 ingenieur,

1 hoofdopzichter (Betriebsführer), 4 opzichters (steigers),

1 commies-boekhouder,

2 klerken, 127 mijnwerkers,

28 ambachtslieden, 40 arbeiders.

Ter voldoening aan de wettelijke bepalingen is een fonds opgericht tot verzekering der beambten en werklieden tegen de geldelijke gevolgen van ongevallen, terwijl een tweede fonds in het leven is geroepen ten behoeve van ondersteuning der werklieden bij ziekte en van geneeskundige behandeling van hen en hun gezin. Beide fondsen worden gevormd door bijdragen van het personeel en der Maatschappij.

Met het ontginnen der steenkolen is sedert 1 Januari LI. een begin gemaakt. Men vleit zich bij volle exploitatie der mijn met een productie van 100 waggons, elk van 10 ton, daags.

Voorloopig worden uit de gereed zijnde put dagelijks aan den dag gebracht 50 ton, welke hoeveelheid tegen het einde van het jaar vermoedelijk zal stijgen tot 400 ton.

De kolen zijn zoogenaamde industrie- of machinekolen.

Een chemisch onderzoek in het laboratorium der firma Koning & Bienfait te Amsterdam gaf voor kolenlaag III, welke thans in exploitatie is, onderstaande uitkomst:

watergehalte = 1.32 pCt. (na 2 uur drogen bij 100° C.)

aschgehalte = 3.82 pCt.

verbrandingswarmte in caloriën = 8350.

zwavelgehalte = 1.10 pCt.

cokesgehalte = 89.8 pCt., waarbij werd opgemerkt, dat de kolen een laag asch- en zwavelgehalte bezitten bij een hooge verbrandingswarmte en dat de bovenstaande cijfers gemiddelden zijn uit twee overeenstemmende bepalingen.

Sinds 1 Mei 1898 zijn de werkzaamheden voor een schachtaanleg aangevangen in het concessieveld „Carl (gemeente Schaesberg) op ongeveer _ 2,6 KM. ten oosten van Heerlen. De beide putten, welke in aanbouw zijn, erlangen een middellijn van 3,50 M.

De hier te verwachten kolen zullen zijn van de magere soorten.

De Maatschappij is voornemens het haar ter exploitatie toevertrouwd terrein op zeven punten in ontginning te brengen,

m. a. w. op zeven punten een inrichting tot stand te brengen als thans te Heerlen voor ruim de helft gereed is.

H. L. C. H. Sarolea.

Heerlen, April 1899.

Ontwerp voor de Outillage van het nieuwe Entrepotdok en de nieuwe Handelskade te Amsterdam.

Het vorige jaar werd door het Gemeentebestuur van Amsterdam opgedragen aan de Haarlemsche Machinefabriek, voorheen Gebr. Ftgée te Haarlem, een ontwerp te maken voor bovengenoemde inrichting. De fabriek maakte van deze zaak een uitvoerige studie, die in den vorm van een smaakvol door de firma J. H. de Bussy uitgegeven plaatwerk met bijbehoorende toelichting, het licht zag. Wij ontvingen een exemplaar van dit werk, dat uit den aard der zaak in de eerste plaats gedacht is als voorlichting van gemeente-autoriteiten en andere personen, die niet geacht kunnen worden van electrotechniek en hare toepassingen op de beweging van havenwerktuigen een bizondere studie te hebben gemaakt. Vandaar dat een gedeelte van den text een populaire verklaring bevat der serie- en parellelschakeling van electromotoren en een zeer duidelijke vergelijking tusschen den electromotor en de turbine.

Doch ook voor den electrotechnicus bevat deze studie veel wetenswaardigs ; het ontwerp omvat plannen en begrootingen voor de volgende punten;

1. Een station voor de levering van electrischen stroom

voor voorloopig:

a. De verlichting van de pakhuizen in het nieuwe Entrepótdok der Gemeente en der bijbehoorende terreinen.

b. De verlichting van een gedeelte der nieuwe Handelskade in het afgesloten Y en de daarop te stichten sheds.

c. De beweging van 9 electrische kranen en 12 electrische lifts in het Entrepötdok.

d. De beweging van 9 (eventueel 12) electrische kranen aan de nieuwe Handelskade.

e. De beweging van 2 electrische kaapstanders en 1 electrische draaischijf.

2. Het leidingnet voor deze inrichtingen.

3. De werktuigen.

4. De verlichtingstoestellen.

Het ontwerp behandelt 4 verschillende wijzen van stroomlevering voor een complex van werktuigen en toestellen als hierboven bedoeld, t. w.

1°. Een stroomlevering door een geheel op zich zelf staand

eigen Centraalstation. 2°. Een stroomlevering door een Centraalstation in aansluiting aan een der Gemeentelijke inrichtingen, zoodanig dat een gedeelte der inrichting voor een dubbel doel kan dienen, waardoor tevens de bediening gemeenschappelijk gemaakt kan worden. 3°. Een stroomlevering door een of ander gemeentelijk

station voor de voortbrenging van electriciteit. 4°. Een stroomlevering door een of ander particulier station. Van de sub 1°. genoemde oplossing kan onmiddellijk afgezien worden, daar a priori vaststaat dat deze de duurste zou zijn.

De 2de oplossing bedoelt de samenkoppeling van het station voor stroomlevering met de bestaande gemeentelijke hydraulische inrichting aan de eerste Handelskade.

De 3de oplossing zou in aanmerking kunnen komen indien de Gemeente overgaat tot de stichting van een eigen inrichting tot voortbrenging van stroom voor electrische trams.

Stroomlevering door de Maatschappij Electra eindelijk zou een oplossing zijn als sub 4° bedoeld.

De gevallen 2°, 3° en 4° worden uitvoerig toegelicht, voorzoover betreft de schakeling, de aanleg- en de exploitatiekosten. Daarop volgt een beschrijving van de verschillende toestellen, kranen, kaapstanders en liften, zooals die door de Haarlemsche Machinefabriek worden uitgevoerd.

In het laatste hoofdstuk dat handelt over de uitvoering der werken, wordt gezegd, dat na de indiening van het ontwerp verschillende wijzigingen wenschelijk bleken. In de eerste plaats kwam de vraag op of het in verband met bestaande toestanden niet beter zou zijn aan het Entrepötdok