363

M »s.

niets meer teruggegeven zou worden dan hetgeen ten gevolge van den verhoogden waterspiegel aan waterkeerende hoogte verloren werd

Daa° intusschen van de zijde van het Provinciaal Bestuur van Gelderland met klem werd aangedrongen op eene ruime opvatting van da in 1889 ae<reven toezegging en van de zijde der belanghebbenden aanvankelijk zelfs verlangd werd dat het Rijk de kosten der dijksverhooging >'eheel voor zijne rekening zou nemen, liet hij nagaan welke uitgaven in het eene zoowel als in het andere geval voor rekening van het Rijk zouden moeten komen.

Daarbij bleek, dat, terwijl de kosten der doorgaande verhooging tot 0.80, respectievelijk 1 M., boven den toekomstigen hoogsten waterstand zullen bedragen :

voor den Tielerwaard * io non

Bommelerwaard boven den Meidijk - 412,000

" " „ beneden „ „ - 137,000,

welke" cijfè'rs in de Memorie van Toelichting zijn vermeld, door de dijksverhooging te beperken tot het teruggeven van hetgeen door de verhooging van den waterspiegel aan waterkeerende hoogte verloren zal gaan, eene besparing zou worden verkregen :

voor den Tielerwaard 1

,, „ Bommelerwaard boven den Heidijk -

beneden ,, " ^'°i^'3U;

te zamen dus van f 84,720, van welke besparing dus f, zijnde f 56,480 in mindering zou komen van het gezamenlijk bedrag der door het Rijk te verleenen bijdragen. , , , ...

Met het oog nu op dit, in verhouding tot de totale gevorderde uitgaaf betrekkelijk niet aanzienlijk bedrag en waar ook met kan worden ontkend dat de ontworpen werken niet m het belang der betrokken dijksdistrïcten worden tot stand gebracht en voor deze aan de verhooging van den waterspiegel en de daardoor noodig geworden dyksvertooging nog andere bezwaren verbonden zijn die met bepaaldelijk onder cijfers5 zijn te brengen, kwam het den Minister voor, dat hij niet te streng moest blijven vasthouden aan de letter van hetgeen m 18«y was overeengekomen.

Hij vond daartoe te meer vrijheid, omdat de toen gemaakte regeling - geheel het karakter droeg eener transactie.

Op dezen aard van de aan het wetsontwerp ten grondslag liggende recrelin" kunnen ook die leden worden gewezen, die van meening waren dat de "Rijksbijdragen nog hooger dienden te worden bepaald dan volgens het wetsontwerp geschieden zal.

Een voldoende waarborg dat, wanneer dit ontwerp wet zal zijn geworden, de betrokken polderdistricten de noodige werken tijdig zullen ter hand nemen en voltooien, is gelegen in het groote belang dat die districten er bij hebben om zich tijdig te vrijwaren tegen de gevaren, die de verhoogde waterstand op de Waal voor hunne dijken zal kunnen medebrengen.

Een bekwame tijd moet hun echter voor de voorbereiding en uitvoering der noodige werken worden gelaten.

Ad art. L Het tijdstip waarop de nieuwe Maasmond zal kunnen worden geopend, is ook thans nog niet met zekerheid aan te geven, daar omtrent alle werken ter voorziening in de afwatering der aangrenzende landstreek, die vóór de opening der nieuwe rivier moeten voltooid zijn, nog geen overeenstemming is kunnen verkregen worden. De opening van de nieuwe rivier zal in geen geval vertraging °^dfc' vinden door de ondiepten, waarop in de Memorie van Antwoord betreffende hoofdstuk IX der loopende begrooting bedoeld werd, en die nog aanwezig zijn. Deze ondiepten toch zullen zoo noodig in korten tijd vóór de opening der nieuwe rivier kunnen worden opgeruimd.

Aan het verzoek van enkele leden om overlegging van de contracten, in~1881 en 1883 met het waterschap ter bevordering der verbetering van den waterstaatstoestand in het noordoostelijk gedeelte van Noordbrabant gesloten, ter zake van de betaling van eene bijdrage van twee millioen gulden in de kosten van de werken tot verlegging van den Maasmond, wordt bij deze voldaan door bijvoeging van een afschrift van laatstbedoeld contract, zijnde dit in de plaats getreden van dat van 1881, hetwelk als bijlage werd afgedrukt bij de Memorie van Antwoord betreffende het ontwerp van wet tot verlegging van de uitmonding van de Maas (Gedrukte Stukken, Zitting 1881/1882—41, n. ó). )

(*) De artikelen van dit contract luiden als volgt: Art 1. Door het waterschap ter bevordering der verbetering van den waterstaatstoestand in het noord-oostelijk deel van Noordbrabant wordt aan het Rijk eene bijdrage van twee millioen gulden verleend in de kosten van aanleg der werken, bedoeld in de missive van den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid van 7 Januari 1880, n° 8 nader toegelicht door de nota van den hoofdingenieur van den waterstaat in Noordbrabant van 8 Juni 1880, welke werken zijn: 1°. Heropening van het Oude Maasje ;

2°. Het opheffen en sluiten der Heerewaardensche Overlaten; 3°. Voorziening in de uitwatering :

a. der landen langs het Oude Maasje

6. van de lage polders op de Donge uitwaterende 5

e. der landen gelegen in het inundatie-gebied van de Dommel

en de Aa bij 's-Hertogenbosch; d der landen uitwaterende op de Bleek en de UoStJnl. De ontwerpen der werken a tot en met d worden in overleg met Gedeputeerde Staten van Noordbrabant, die belanghebbenden hooren, opgemaakt.

Wat de in het Verslag bedoelde moeilijkheden betreft, kan worden medegedeeld, dat luidens het Statenbesluit tot oprichting van het waterschap de omslag ter bestrijding van de aan het Rijk te betalen bijdrage en andere kosten van het waterschap geschiedt volgens eene door de Staten vast te stellen klassificatie naar gelang van het belang dat de in het waterschap gelegen eigendommen hebben bij de uitvoering van het door het Rijk aan te leggen werken. In afwachting van de totstandkoming dier werken werd door de Staten van Noordbrabant in 1891 eene voorloopige klassificatie vastgesteld en tevens bepaald, dit de omsla» alleen geheven zal worden „om te voorzien in de kosten van het beheer van het waterschap en tot betaling van aflossingen en renten van geldleeningen ten behoeve van aan het Rijk uit te keeren bijdragen°of uit te voeren werken".

Zoolang nu de Rijkswerken niet voltooid zijn en daarvan dus het voordeel," dat daarmede beoogd wordt, met volledig kan worden genoten, zoolang derhalve ook niet met juistheid het belang kan worden vastgesteld, dat de gronden in het waterschap bij die werken hebben, kaa de bestaande klassificatie bezwaarlijk beschouwd worden als volkomen aan den in het genoemde oprichtingsbesluit gestelden eisch te beantwoorden. De financieele draagkracht van het waterschap lijdt daaronder en dit klemt te meer, waar luidens eene door Gedeputeerde Staten van Noordbrabant bevestigde verklaring van het waterschapsbestuur de waarde en de opbrengsten der gronden sedert de oprichting van het waterschap zijn verminderd. Onder deze omstandigheden gaat hst sluiten van geldleeningen ter verkrijging van de gelden, voor de betaling der bijdragen aan het Rijk benoodigd, met steeds grooter moeilijkheden gepaard.

Ad art. 2. Het polderdistrict Bommelerwaard beneden den Meidijk zal inderdaad door de te zijnen laste komende kosten der dijksverhooging betrekkelijk zwaarder worden gedrukt dan de beide andere districten0 Dit is echter een onvermijdelijk gevolg van den vorm en de ligging van het polderdistrict, dat bij eene betrekkelijk geringe oppervlakte eene aanzienlijke dijkslengte heeft te onderhouden en kan geen aanleiding zijn om voor dit district af te wijken van den ten aanzien der weheele dijksverhooging aangenomen regel.

Daarbij dient nog, gelijk door sommige leden te recht werd opgemerkt, wat de billijkheid betreft, rekening te worden gehouden met

Art. 2. De bijdrage in art. 1 genoemd wordt verleend onder de navolgende voorwaarden:

a dat een gedeelte dier bijdrage tot een bedrag van ten hoogste drie honderd duizend gulden (f 300,000), speciaal zal worden aangewend tot het aanleggen van werken, die mochten dienen om aan het waterschap het volledig genot van den nieuwen toestand te verzekeren, door het tot stand brengen van een beteren waterafvoer, het maken van irrigatiewerken en het afsluiten van het Peelwater aan de grenzen vaa het waterschap. In gemelde som van f 300,000, zijn met begrepen de kosten van een te graven kanaal van 's-Hertogenbosch naar de ÏMaas ■

b "dat de bijdrage zal worden voldaan in jaarlijksche. termijnen, en wel «edurende de eerste vijf jaren (aanvangende met het einde van het jaar waarin door het Rijk met de werken een begin zal zijn gemaakt), elk groot veertig duizend gulden (f 40,000). Xa afdoening dezer vijf termijnen geschiedt de betahng van het nog overblijvende bedrag in twintig jaarlijksche gelijke termijnen.

Wanneer echter de Heerewaardensche overlaten voor of op denlsten November van de jaren 1884, 1888 en 1891 niet alle minstens gebracht zijn op de waterkeerende hoogten, overeenkomende met: de hierna vóór elk dier jaren aangegeven hoogte aan de Rijkspeilschaal te bt. Andries (Waalzijde), zal de betaling der termijnen m die en de volgende jaren uitgesteld worden tot het jaar waarin de overlaten minstens aan die hoogten zullen gebracht zijn, als :

1 November 1884 op 7.00 M. + A.P.

1 November 1888 op 7.50 M. + A.P.

1 November 1891 op 7.90 M. + A.P. ;

e de kosten der sub a van art, 2 bedoelde werken zullen, tot ten hoogste het daargenoemde bedrag, naarmate zij zijn tot stand gebracht, van" de aan het Rijk uit te keeren bijdragen kunnen worden ïnge-

d de'Beersche Haas kan, voor zooveel het Rijk betreft, als overlaat vervallen bij de voltooiiing der werken of zooveel vroeger, als de aangelegenheid der traverse van dezen overlaat en van hare dijken en kaden bij provinciaal reglement zal, zijn geregeld. _

Is deze overlaat op het tijdstip der voltooiing van de werken mart. i benoemd, niet watervrij afgesloten, zoo wordt de eerstvolgende betalingstermijn ingehouden ter verzekering aan het waterschap dat die sluiting niet geheel of gedeeltelijk te zijnen laste zal worden gebraciM

Die ingehouden termijn wordt aan het Rijk uitbetaald, zoodra u watervrije sluiting van de Beersche Haas buiten kosten van het wate schap verzekerd is. . „„„reenkomat

e Mocht binnen tien jaren na de dagteekenmg dezer ove^el<nl]den aan de in art, 1 genoemde werken geene som van tien& om_ besteed zijn, zonder dat dit door oorlog of andere buiten ^ standigheden, door overmacht of toeval.ontstaan,bijdragen, is het waterschap met gehouden tot uitbetaling der verae j a

Art. 3. De kosten op deze overeenkomst vallende, zijn ten laste van het,waterschap.