399

M ai.

aan aandeelhouders gedaan te moeten herleiden tot hetgeen beschikbaar geweest zoude zijn, bijaldien de bijzondere regeling met den Staat het niet mogelijk had gemaakt sommige posten straffeloos boven de waarde op te voeren. Ook mag wel de aandacht gevestigd worden op de vele eischen, die den spoorweg gesteld worden ten opzichte van aansluitingen en verbindingen zoowel als ten opzichte van wagenkiassen en onderverdeeling daarvan. Het publiek, dat op dit alles aandringt, is zelf oorzaak dat andere verbeteringen van vrij wat meer belang achterwege blijven. Zonderlinge begrippen zijn soms in omloop omtrent de mogelijkheid om alle treinen te doen aansluiten in alle richtingen, alsof iedere trein niet zijne bijzondere taak te vervullen had, hetgeen dikwijls bij het minste oponthoud niet meer mogelijk zoude zijn. Weinig is het bekend, en nog minder wordt het geapprecieerd, dat hier te lande de tarieven zoowel voor personen als voor goederen in den regel lager zijn dan bij onze naburen en waar ik critiek uitoefen ook op handelingen der spoorwegbesturen, daar eischt de billijkheid met dankbaarheid te erkennen, dat zij ook na 1890 krachtig hebben bijgedragen tot ontwikkeling van het vervoer en daardoor tot de welvaart van het land. Indien zij in sommige opzichten stil gezeten hebben, zoek ik de aanleiding daartoe zeker voor een deel in de onzekerheid der toekomst en in de noodzakelijkheid om in andere opzichten te veel te moeten doen.

De schrijver gaat dan de exploitatie der spoorwegen in Groot-Britannië, België en Pruisen, na, vooral in laatsgenoemde Staten, waar Staatsexploitatie bestaat en vervolgt dan verder :

Indien de nadeelen, welke verbonden zijn aan het thans hier te lande gevolgd systeem van spoorweg-exploitatie erkend, en de middelen tot verbetering besproken moeten worden, dan staat men in de allereerste plaats voor de vraag of Staatsexploitatie voor ons land is aan te bevelen.

De toepassing van Staats-exploitatie in andere landen geeft ons niet het recht voor ons land de conclusie te trekken dat daarvan nimmer iets goeds te wachten is. Alleen kan het nuttig zijn tegenover agitatorische beschouwingen, de eenvoudige herinnering te stellen dat in andere landen door Staatsexploitatie niet alle droomen verwezenlijkt zijn.

Ik erken gaarne, dat zoolang ik mijn gedachte beperk tot het abstracte denkbeeld van Staatsexploitatie, het ook op mij zijne bekoring doet gelden. Ik denk er niet aan, het stelsel op grond van zuiver theoretische beschouwingen te verwerpen. Ik ga verder en erken, dat een deel der bezwaren, die op grond van praktijk tegen Staatsexploitatie worden ingeroepen, mij of onjuist of overdreven toeschijnen. Dat de Staatsambtenaren in Nederland per se minder geschikt zouden zijn dan de beambten eener groote maatschappij, schijnt mij eene betwistbare stelling toe, waar het aantal beambten veel te groot is om invloed te kunnen verwachten van persoonlijke aanraking tusschen beambten en directie. Bij alle vormen van exploitatie is een uitgebreid administratief raderwerk onvermijdelijk en centralisatie niet te ontgaan, tenzij het mogelijk ware ons spoorwegnet onder tal van kleine maatschappijen te verdeelen. Mij komt

het daarbij onverschillig voor, welken titel de man zal voeren, die met eenig deel van het bedrijf belast zal zijn. Onze Staatsambtenaren vormen niet, als in Pruisen, eene bijzondere kaste, noch gevoelen zich verheven boven andere burgers. Alleen moet ik toegeven, dat voor de hoogere beambten, voor de directie en . haar staf een verschil in werkwijze, in onderling overleg en in verhouding bestaat tusschen de particuliere maatschappij en den Staat-exploitant.

Ook erken, ik dat de exploitatie door den Staat niet duurder behoeft te zijn dan die der particuliere maatschappij, dat Staatsexploitatie het voordeel medebrengt dat omwegen bij het vervoer vermeden kunnen worden, dat materieel en trekkracht beter tot hun recht komen dan onder het tegenwoordige regime van concurrentie in alle richtingen.

De vrees, dat misbruik van macht gemaakt zou worden voor politieke doeleinden, komt mij alweder voor ons land niet waarschijnlijk voor. In ieder geval, mocht hierin een gevaar gelegen zijn, zoo vergete men niet, dat thans het gevaar bestaat, dat directie, commissarissen en groot-aaandeelhouders der particuliere maatschappijen hun invloed bezigen bij parlementaire beslissingen.

De schrijver treedt dan in een uitvoerig betoog tegen de reeds dikwerf aangehaalde geschriften van prof. Teeub omtrent Staatsexploitatie en vergelijkt de verschillende tarieven bij ons te lande met die in België en Pruisen, om dan te schrijven:

Er kan niet gezegd worden dat onze Spoorwegmaatschappijen voor het verkeer minder gedaan hebben dan de naburige staten.

Nog ten opzichte van een ander punt geloof ik, dat onze Spoorwegmaatschappijen met volle gerustheid de vergelijking met het buitenland kunnen aanvaarden; het geldt de veiligheid voor passagiers en eigen personeel. Geheel te verwonderen is dit niet. Wij mogen hier te lande den minister van waterstaat pour le besoin de la cause de houding zien aannemen alsof hij niets, hoegenaamd niets te zeggen heeft over spoorwegexploitatie, in werkelijkheid geloof ik dat zulks geheel anders kan zijn. Zeer zeker is het dat het Staatstoezicht over particuliere maatschappijen in menig opzicht voorschriften uitlokt, waaraan niet gedacht wordt door ambtenaren, die toezicht te houden hebben over door den Staat geëxploiteerde spoorwegen. Ik wil slechts een enkel voorbeeld noemen.

Hier te lande bestaat sedert geruimen tijd het verbod voor het treinpersoneel zich langs de loopplanken te bewegen, indien de treinen in beweging zijn. Ik geloof, dat dit een gerechtvaardigd verbod is met het oog op de veiligheid van het personeel, dat sterker spreken moet dan de bemoeilijkte contróle voor de maatschappij. Maar even vast ben ik overtuigd dat bij Staats-explotatie de exploiteerende beambten, die door gewoonte het gevaar niet meer zien, den minister wel overreed zouden hebben niet te luisteren naar de adviezen van de controleerende ambtenaren. Ook bij Staats-exploitatie blijft toezicht onvermijdelijk, alleen verliest het veel van zijne practische waarde.

Door voorstanders van Staatsexploitatie wordt voortdurend aan hunne tegenstanders te gemoet gevoerd, dat waar de spoorwegmaatschappij noodzakelijk een zeer groote maatschappij is en de directeur mitsdien niet zijn eigen geldelijke belangen, doch die zijner aandeelhouders te behartigen heeft, het geen verschil maakt voor wiens rekening hij exploiteert. Ik geef gaarne toe, dat in den ijver en de toewijding, waarmede men een betrekking bekleedt, gelukkig niet altijd verandering gebracht wordt door het persoonlijk belang, dat men heeft bij geldelijke resultaten. Dit schijnt mij echter niet het verschilpunt te zijn. De vraag is veeleer of de bestuurder van een Staatsonderneming dezelfde vrijheid van handelen bezit, als de bestuurder eener particuliere maatschappij. Zeer zeker, ook de laatste is gebonden door statuten en reglementen en bij tal van handelingen door zijn commissarissen en zijn aandeelhouders. Toch zal men in ernst niet kunnen beweren, dat de band dezelfde is.

Bij de gemeente brengt men meer en meer den regel in toepassing, dat alles wat uit den aard der zaak monopolie is beter in handen van de overheid is dan in die van particulieren. Zoo ziet men gasfabrieken, waterleidingen, telephoon enz. in gemeentehanden overgaan. Twee belangrijke verschijnsels nemen wij daarbij waar. Ten eerste zien wij dergelijke inrichtingen gewoonlijk overnemen doch hoogst zelden scheppen, waarin het bewijs toch opgesloten schijnt, dat de overheid later dan de particulier de behoefte leert kennen. Maar verder zien wij dat de beste resultaten daar verkregen worden, waar de gemeenteraad zich het minst daarmede bemoeit, en de leiding overlaat aan het dagelijksch bestuur. Waar de kiezers de exploitatie van het een of ander stedelijk bedrijf aangrijpen als onderwerp eener verkiezingsleus en waar ieder gemeenteraadslid meent mede-bestuurder der stedelijke inrichting te zijn, daar zien wij niets dan verwarring en slechte resultaten.

En nu kan ik mij niets anders voorstellen dan dat bij Staats-exploitatie de inmenging van ons parlement zich zeer spoedig zou doen gevoelen en zeer storend zou werken. Mr. Tredb spaart werkelijk de roede niet, waar het geldt de handeling van regeering en parlement ten opzichte der tegenwoordige spoorweg-exploitatie, maar welken waarborg bezitten wij, dat parlementaire inmenging niet nieuwe fouten zal brengen ?

Ware de exploitatie van den spoorweg gelijk te stellen met die der posterijen of der telegraphie, kon men spoorwegtarieven voor langen tijd bij de wet vaststellen, dan zouden de bezwaren tegen wisselende meeningen vervallen, doch ik etwijfel of zelfs de vurigste voorstander van Staats-exploitatie dit wenschelijk zou achten. . ,

De vraag die ik mij bij herhaling stel is hoe men men hier te lande Staats-exploitatie voorstelt. Zal bij eventueele Staats-exploitatie alles wat daartoe behoort van een cier departementen uitgaan of wel onder het bestuur gebracht worden van een directeur, die weder aan den Minister verant-