M 31.

402

Hoogenboom, de verschillende ingenieurs met de uitvoering belast en de betrokken aannemers verstrekten met groote welwillendheid hunne hulp en medewerking.

De hoogleeraar Kraus maakte den 2den Maart 1898 met den assistent Dwars en 15 civiel-ingenieurs C, en 02 een tocht naar de Vijf Sluizen nabij Vlaardingen ter bezichtiging van de bijna voltooide sluis van Delfland. Den 27sten dier maand brachten de hoogleeraren Henket en Kraus en de ingenieur Everts met den genoemden assistent en een dertigtal civiel-ingenieurs C, en C2 een bezoek aan Rotterdam, ten einde de groote duikerklok voor de te "maken kaaimuren der spoorweghaven op Fijenoord in oogenschouw te nemen. Ook bij deze bezoeken werden alle verlangde inlichtingen zeer welwillend verstrekt.

Den 2den Mei 1898 werd een tweedaagsche excursie gemaakt naar de havenwerken van Heyst (Brugge) en de haven-en spoorwegwerken te Antwerpen, onder leiding van de heeren Kraus en Everts, bij wie zich den tweeden dag de hoogleeraar Telders voegde.

De grootsche inrichting der werken te Heyst met de kunstblokken van 3.000.000 K.G. en niet minder de kolossale werken te Antwerpen, wekten de grootste belangstelling. Met buitengewone voorkomendheid beijverden zich de uitvoerders der werken te Heyst en zoowel de hoofdingenieur Pierrot als de betrokken ingenieurs der gemeente- en spoorwegwerken te Antwerpen om deze excursie leerzaam en vruchtdragend te doen zijn.

Met welwillende toestemming van den directeur, den kolonel deiartillerie P. W. Pfeiffer, werden door de werktuigkundige ingenieurs C, en C2 herhaaldelijk rek- en buigproeven bijgewoond in het gebouw der Rijksgieterij aan de Buitenwatersloot nabij Delft.

(Wordt vervolgd.)

ST ATEN-GENER AAL.

EERSTE KAMER.

Verbetering van het Noordzeekanaal.

Wij zullen niet de geheele schriftelijke behandeling van het wetsontwerp afdrukken. Voldoende komt het ons voor uit de M. v. A. het volgende te citeeren. De lezer kan daaruit gemakkelijk afleiden, welke opmerkingen in het V. V. werden gemaakt.

«De raming van de kosten der verschillende werken is met zorg opgemaakt, zoodat ook de Minister de vrees, dat de ramingen belangrijk zullen worden overschreden, niet deelt. Dat de kosten aanzienlijk zijn kan worden toegegeven, doch niet dat het nut van de verbetering niet daaraan geëvenredigd zou zijn. De vraag of de nog steeds toenemende vergrooting van de afmetingen der zeeschepen eenmaal eene nog verder gaande verruiming van het Noordzeekanaal zal noodig maken, kan thans onbesproken blijven. De grenzen voor deze verbetering zijn toch gesteld, en wel door de afmetingen van de nieuwe sluis te IJmuiden, waarmede, volgens de bewoordingen van het wetsontwerp zelf de afmetingen van het kanaal in overeenstemming zullen worden gebracht.

Het voorstel heeft niet de bedoeling om aan Amsterdam alles te geven, wat Rotterdam door zijne natuurlijke ligging heeft. Er zijn natuurlijke voordeelen, waarvan het gemis nu eenmaal niet door kunstwerken kan worden vergoed. Het doel der verbetering is slechts om den kunstmatigen toegang tot de zee, die Amsterdam in 1876 heeft verkregen, zoo goed mogelijk te maken, en aldus ten volle aan zijne bestemming te doen beantwoorden.

Dat de provincie Noordholland niet in de kosten der werken bijdraagt, behoeft geene verwondering te wekken, als men let op den aard van het Noordzeekanaal. Terwijl de in het verslag aangehaalde waterwegen in de provinciën Groningen en Friesland in de eerste plaats dienen voor het verkeer tusschen de verschillende deelen dier provinciën onderling of met andere deelen des lands, strekt het Noordzeekanaal in de voornaamste plaats voor de zeevaart, dus voor den buitenlandschen handel. Als zoodanig is, naast het belang van Amsterdam, het algemeen belang ten nauwste bij het kanaal betrokken, wat dan ook is erkend toen het bij de wet van 19 December 1882 (Staatsblad no. 231) door het Rijk van de Amsterdamsche Kanaalmaatschappij in eigendom werd overgenomen. Waar nu de verbetering van dit Rijkswerk dooide omstandigheden is noodig geworden, is het in de eerste plaats eene zaak van Rijkszorg om die verbetering ter hand te nemen en te bekostigen. Daarom oordeelde de Regeering dan ook, dat er geene aanleiding bestond om aan de provincie Noordholland eene bijdrage te vragen. Zoo is het ook gegaan met den waterweg van Rotterdam naar zee, voor welks verbetering wel van de gemeente Rotterdam, doch niet van de provincie Zuidholland eene bijdrage werd gevraagd en verkregen. Dat de gemeenten Zaandam en Haarlem bij de ontworpen verbetering, die moet strekken om het kanaal voor de zeer groote schepen van den tegenwoordigen tijd en van de naaste toekomst toegankelijk te maken, betrokken zijn, kan ook niet worden toegegeven. Die zeer groote schepen, die voornamelijk in de vaste stoomvaartlijnen varen, zullen Zaandam zeer waarschijnlijk nooit aandoen, en kunnen te Haarlem niet komen wegens de afmetingen van de sluis te Spaarndam. Laatstgenoemde sluis is wel met Rijkshulp vernieuwd en verwijd, maar daarbij is er nimmer sprake van geweest haar geschikt te maken

voor de bedoelde groote schepen, waartoe zij trouwens de afmetingen van de nieuwe sluis te IJmuiden had moeten verkrijgen.

Het verwijt, dat ten aanzien van openbare werken niet altijd de billijkheid voldoende wordt betracht tegenover de verschillende deelen des Rijks, moet de Minister bepaald terugwijzen. Hij meent zich daarbij te kunnen beroepen op de vele uitgaven die in den laatste jaren werden gevoteerd voor werken ten behoeve van andere deelen des lands dan juist de beide groote koopsteden, zooals de belangrijke bijdragen voosden Noordoosterlocaal spoorweg, de tramwegen op de Zuidholland:che en Zeeuwsche eilanden en in andere provinciën, alsmede voor den aanleg van kunstwegen in verschillende deelen des lands, voorts de bijdragen voor de verbetering van kleine rivieren.

Wat nu in het bijzonder het scheepvaartkanaal van de Zuid-Willemsvaart naar den Amer betreft, zoo kan de Minister zoolang het overleg met het Provinciale Bestuur van Noordbrabant niet is geëindigd omtrent eventueele voorstellen betreffende den aanleg van dit kanaal uit den aard der zaak nog geene mededeeling doen.

De gelden noodig voor de bij dit wetsontwerp en bij de andere thans bij deze Kamer aanhangige wetsontwerpen voorgestelde werken, zullen jaarlijks onder de voor verbeteringswerken bestemde begrootingsposten worden aangevraagd. Voor de voorgenomen verbetering zal vermoedelijk de begrooting met geen hooger bedrag worden bezwaard dan gemiddeld in de laatste zes jaren voor de nieuwe werken van het Noordzeekanaal werd besteed.

De Minister van Financiën rangschikt de uitgaven voor het Noordzeekanaal onder dezulke, waarvoor desvereischt geleend kan worden, maar dan toch geleend slechts op zoodanigen voet, dat binnen weinige jaren na de voltooiing de begrooting niet meer wegens uitgaven ten gevolge van dat werk wordt bezwaard.

Ontworpen werken, a. De Minister deelt geheel het gevoelen van de leden, die de eenige goede oplossing voor den kanaalovergang in den Rijksweg te Velzen zien in den aanleg van het ontworpen pontveer. Hij is overtuigd dat dit pontveer, zooals het is ontworpen, veel beter aan de behoefte èn van de scheepvaart èn van het landverkeer zal voldoen dan een nieuwe draaibrug, en dat het dienstbaar maken van de spoorwegbrug voor voertuigen en voetgangers zooals door eenige leden wordt gewenscht, eene geheel onvoldoende oplossing voor het gewone verkeer zou geven.

Aan de bij de behandeling van het wetsontwerp in de andere Kamer gegeven toezegging, dat eene tweede stoompont in dienst zal worden gesteld, zoodra de wenschelijkheid daarvan zal blijken, zal worden gevolg gegeven. De kosten van eene dergelijke pont zijn geraamd op f125.000, de jaarlijks terugkeerende kosten van onderhoud en bediening op f16.000.

6. Het door den Minister omtrent de hoogteligging van de nieuwe spoorwegbrug te Velzen met zijn ambtgenoot van Oorlog gepleegde overleg heeft doen zien, dat aan die brug eene spoorstaaf hoogte van 7 M. plus N. A. P. zal kunnen worden gegeven.

De Minister van Oorlog is zich ten deze niet alleen niet bewust van zwak te zijn, doch meent integendeel recht te hebbben op een tegengesteld oordeel, omdat hij zijn eigen denkbeelden doorzet, onverschillig of die al dan niet overeenkomen met die van de onder hem gestelde autoriteiten.

Zwak zou hij zich zeiven oordeelen, indien hij, bij vraagstukken zooals deze, waarbij de bloei van handel en nijverheid betrokken is, zich eenvoudig hield aan de adviezen van de militaire autoriteiten, ook waar deze niet met zijne inzichten strooken. Hij heeft dan ook tot nu toe in dit opzicht steeds zijn eigen weg gevolgd en is voornemens ook in den vervolge niet anders te handelen.

De indiening van een afzonderlijk wetsontwerp voor de uitvoering van dit gedeelte van het verbeteringsplan ligt niet in de bedoeling. De Minister moet evenwel opmerken, dat voor het verkrijgen der voor de spoorwegverlegging benoodigde gronden eene onteigeningswet zal worden vereischt.

De verhooging van de spoorwegbrug te Velzen zal het mogelijk maken, dat de kleinere vaartuigen onder de gesloten brug kunnen doorvaren, niet alleen de binnenvaartuigen en Rijnschepen, waarvan het verkeer, al moge het thans niet belangrijk zijn, toch in de toekomst belangrijk zal kunnen worden, maar ook de passagiersstoombooten, sleepbooten en baggervaartuigen, waarvan het verkeer reeds thans druk is.

Het zal een groot voordeel, zoowel voor dit verkeer als voor de vaart met groote schepen opleveren, als die vaartuigen niet meer op het openen der spoorwegbrug behoeven te wachten. Het hooger liggen van die brug brengt overigens volstrekt niet eene zoo groote verhooging van kosten mede als in het Verslag wordt ondersteld. Met inbegrip van de kosten van een nieuw hooger gelegen station te Velzen en van de verhooging van de spoorbaan naar IJmuiden worden de kosten eener brug met eene spoorstaafhoogte van 8 M. plus N. A. P. geraamd op f 1.495.000, terwijl de kosten van eene lage brug, met eene spoorstaafhoogte van 5.70 M. plus N. A. P., zijn geraamd op f 1.136.000, een verschil dus van f 314.000, en niet van bijna IV2 millioen, zooals werd ondersteld.

Die meerdere kosten worden naar het oordeel van den Minister ten volle gerechtvaardigd door het meerdere nut, dat met eene hooger gelegen brug wordt verkregen.

Eene latere verhooging van de brug zou bezwaarlijk zijn uit te voeren zonder het spoorweg- en scheepvaartverkeer te stremmmen, althans zeer te belemmeren.

c. De voorhaven te IJmuiden heeft thans eene diepte van 9.50 M. N. A. P. Zij zal volgens het ontwerp worden uitgediept tot