M 38.

408

stand daarentegen 2 M. boven het terrein. Van af de reeds genoemde désa Ngloewak blijft de linkeroever hoog tot even beneden Bodjonegoro, is hij van hier tot even boven Wringin anom bedijkt en verderop aan overstrooming door de rivier blootgesteld. Achter dezen dijk ligt een lage streek, ter grootte van 7000 H. A., welke jaarlijks wordt blank gezet door water uit het omliggend land, dat niet behoorlijk kan worden geloosd, gedeeltelijk echter ook opzettelijk voor den oostmoesson of drogen tijd wordt bewaard.

De rechteroever is ten westen van Babat slechts bij gedeelten bedijkt en watert hier direct doch gebrekkig op de rivier af. Ten oosten van Babat is hij over een groote lengte bedijkt, terwijl een weg, die van Babat zuidwaarts gaat, de aansluiting vormt met de zuidelijke heuvels, zoodat de gansche streek ten oosten van dezen weg tegen hoog bovenwater uit de rivier is beschermd. Echter niet tegen water, dat uit het benedengedeelte der rivier naar binnen komt en evenmin tegen water, dat afvloeit van de zuidelijke heuvels en niet

behoorlijk kan wegvloeien. Hier liggen dan ook de meest misdeelde streken der gansche Solovallei, 20000 H.A., die jaarlijks blank staan, met name vooral de Bengawan Djero, die telken jare eerst in den oostmoesson droog valt.

Hoe slecht de afwatering uit zich zelf reeds is, ze wordt nog slechter gemaakt door de pogingen, waartoe de bevolking zich verplicht ziet, om water voor den oostmoesson te bewaren.

In het jaar 1852 werd door den ingenieur Ledeboer een plan gemaakt tot irrigatie van de Solovallei, dat echter zonder praktisch resultaat bleef. Opnieuw werd de aandacht gevestigd op de zaak in 1876 door een collectief schrijven van drie betrokken assistent-residenten en drie regenten. En intusschen werd een gansch andere kwestie aanleiding tot een nieuw ernstig onderzoek.

De toegang tot de havenstad Soerabaja langs de westkust

ff!fin vozk. vtzn tiet (teuve-CCanb- — -&oo%6&a*ux0ct &t% l -taarten vooi Cinierrivlerceve-r

van het eiland Madoera bleek in den loop dezer eeuw ernstig te worden bedreigd door de verondieping van het Westgat. Terwijl hier in 1800 bij laagwater nog minstens 7 M. diepte in de vaargeul te vinden was, had men in het midden der eeuw nog nauwelijks de helft, terwijl bovendien de geul zich verplaatste naar het oosten. De oorzaak van het kwaad was niet ver te zoeken, daar de Solorivier jaarlijks een ontzaggelijke massa slib (23.000.000 M3) in het Westgat deponeerde en slechts dank zij den getij stroom in de straat van Madoera het euvel eenigermate was getemperd. Werd reeds in 1865 gesproken van een leidam voor dezen getijstroom van den Madoera wal naar het noorden, in 1872 kwam het denkbeeld ter sprake om het kwaad in den wortel aan te tasten en den mond der Solorivier naar de grens van de residentie Rembang aan Java's noordkust te verleggen.

Door zulk een werk, waarbij de oude riviermond van de omgelegde rivier zou moeten worden afgesloten, zou de bestaande scheepvaart voor een belangrijk gedeelte worden on¬

mogelijk gemaakt en zou in het beneden gedeelte der Solovallei gebrek aan drinkwater worden veroorzaakt. Ter voorziening in deze beide kwesties zou een kanaal noodig zijn tot verbinding van de rivier boven de omlegging met de straat van Madoera. En vanzelf dook hierbij de vraag op, of dit kanaal dan tevens voor irrigatie zou kunnen worden dienstbaar gemaakt.

Als gevolg van zulke overwegingen werd in 1877 besloten tot nieuwe opnemingen in de straat van Madoera o. a. met het oog op verlegging van den mond der Solorivier naar de grens van Rembang, en werden opnemingen in het belang van de irrigatie der Solovallei hieraan vastgeknoopt. Men kwam nu echter tot een ander redmiddel voor Soerabaja's Westgat, dat men zich minder duur en sneller werkend voorstelde : verlegging van den riviermond naar het meer nabij gelegen punt Oedjong Pangkah. Door dit werk, dat in 1888 werkelijk tot stand kwam, werd het verband tusschen de verbetering of liever het behoud van het Westgat en de