597

M 48-

loopende jaar versoheen, op dezen dienst worden overgebracht, Deze termijn, die ingevolge de daaromtrent met Pruissen getroffen regeling geheel 'voor rekening van Nederland is, bedraagt f 533.50. ° Art. 108bis. Bij art. 113sex van het IXde hoofdstuk der Staatsbegrooting voor 1897 werd een bedrag uitgetrokken van f 6500 als verhooging van het in het jaar 1896 aan de gemeente Haarlem verleende0 subsidie in de kosten van eene nieuwe scheepvaartsluis te Spaarndam. Over dat bedrag is niet kunnen worden besclnkt, omdat het werk eerst in den aanvang van het loopende jaar als voltooid is kunnen worden beschouwd en de dienst van 1897 toen afgesloten was. Mitsdien wordt het bedrag op de loopende begrooting overgebracht.

Art. 114bis. Volgens art, 6 van het op 10 Maart 1894 tusschen de gevolmachtigden van Nederland en Pruissen gesloten tractaat tot verbetering van het grensgedeelte van den Ouden IJssel, bekrachtigd bij de wet van 12 Januari 1895 (Stbl. no. 5), worden de kosten deiuit te voeren werken tusschen de beide Rijken verdeeld, in dier voege dat 2l75/6770ste gedeelte komt ten laste vaat Nederland en 459o/6770ste •redeelte ten laste van Pruissen.

Ingevolge art. 7 van dat tractaat heeft de Pruissische regeering .de uitvoering der werken op zich genomen. Het tijdstip der oplevering was dientengevolge niet vooraf te bepalen, zoodat het door Nederland te betalen bedrag niet in een van de ontwerp-begrootmgen der laatste jaren kon worden uitgetrokken. Het werk, waarvan de uitvoering dooi¬

de Pruissisehe regeermg is overgelaten aan ut, „u»i»»»m«>> «~* Regulirung der unteren Issel", is in het vorige jaar gereed gekomen en uit de opgave omtrent de kosten is gebleken, dat die, met inbegrip van de onteigening, hebben bedragen f 57,384.45^, waarvan voor reke2175

ning van Nederland komt -^yQ x 57,384.45^ = f 18,435.92^.

Van dit bedrag, dat door de betrokken directie van den Nederlandschen Rijkswaterstaat akkoord is bevonden, is vroeger voor onteigening op Nederlandsen grondgebied reeds betaald f 2644.12^, zoodat thans nog te betalen is f 15,791.80, welk bedrag Dij dit artikel is uitgetrokr*ell'l44bis. ^ jjj der wet van 2 April 1898 (Stbl.

n°. 81) goedgekeurde overeenkomst met België van 23 April 1897, zou de overdracht aan de Nederlandsche Regeering van de spoorweggedeelten in art. 1 dezer overeenkomst bedoeld, beschouwd worden te hebben plaats gehad en te zijn volvoerd op 1 Januari 1897, voor zooveel betreft de Nederlandsche gedeelten van de voormalige Grand Central Beige-lijnen, en op 1 Januari 1896, voor zooveel betreft het Nederlandsche gedeelte van de voormalige Luik—Limburger lijn. Het aan den Nederlandschen Staat toekomende aandeel in de opbrengsten van deze lijnen van af genoemde data tot den datum van werkelijke overdracht (1 Juli 1898), is door wederzijdsche gedelegeerden overeenkomstig het bepaalde sub III van het slotprotocol, belioorende bij bovengenoemde overeenkomst met België, vastgesteld op een bedrag van frs. 1,261,988.44 voor de voormalige Grand Central Beige-lijnen en van frs. 318,119.47 voor de voormalige Luik—Limburger lijn, zoodat deswege eene som van frs. 1,580,107.91 door België verschuldigd was. Deze som f 758,106.58 Ned. Courant) is thans van België ontvangen en behoort ingevolge art. 12 der overeenkomst tusschen den Staat en de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen van 29 Oct. 1897, aan deze Maatschappij te worden uitgekeerd.

Art. lölbis. Bij art, 3, sub 2, deir wet van 23 Mei 1899 (Stbl. n°. 140) is bepaald, dat voor rekening van den Staat zal worden aangelegd eene overbrugging van de rivier de Oude Maas bij Spijkenisse, m den stoomtramweg van Hellevoetsluis naar Rotterdam, met eene zijtak naar Brielle en Oostvoorne. Met de voorbereiding der werken is onverwijld een aanvang gemaakt en aangezien de voor den eigenlijken brugbouw noodige perceelen waarschijnlijk zonder onteigening in eigendom van den Staat zullen overgaan, is te verwachten dat nog in het loopende jaar de aanbesteding van een deel van het werk zat kunnen plaats hebben.

Voor reeds gedane en nog te doene uitgaven voor personeel, bouw van keeten, opmetingen enz. en voor aankoop van grond wordt een bedrag van f 52,000 noodig geacht.

Art. lOObis. Bij Koninklijk besluit van 18 Augustus 1898 n . 6°, werd eene commissie ingesteld, ten einde te onderzoeken of de bepalingen van de Stoomwet en van de uit die wet voortvloeiende algemeene maatregelen van bestuur met het oog op de practijk voldoenden waarborc opleveren voor het veilig gebruik van stoomtoestellen, andere dan stoomketels en — zoo neen — van advies te dienen aangaande de daartoe in die bepalingen te brengen wijzigingen. _

Tot dekkinw der uitgaven, die van het instellen dezer commissie het gevolg zijn, werden op hoofdstuk IX der Staatsbegrooting voor 1899 °eene°geilden uitgetrokken, omdat tijdens de behandeling van dat hoofdstuk niet was te voorzien, of de bedoelde commissie hare werkzaamheden wellicht nog in den loop van 1898 zoude beëindigen. De commissie heeft zich echter in 1898 niet van hare taak kunnen kwijten, zoodat te haren behoeve nog in 1899 uitgaven noodig waren. In verband daarmede wordt voorgesteld hoofdstuk IX der begrooting voor 1899 met een art, 190bis aan te vullen.

Th. Six.

BINNEN- EN BUITENLANDSCHE BERICHTEN

Op den 23s*en November j.1. overleed te Amsterdam, in den ouderdom van 30 jaar, de heer | J. J. Hoogenboom Wzn., | adjunct-ingenieur der Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij.

De overledene promoveerde te Delft in 1893.

Koninklijk Instituut van Ingenieurs.

Vakafdeeling voor Electrotechniek. Tweede vergadering op Zaterdag 9 December 1899, des voormiddags ten 11 ure, in het restaurant „Krasnapolsky" (bovenzaal), te Amsterdam.

Punten van behandeling: 1°. Mededeelingen van het bestuur.

2°. Benoeming van eene commissie van drie leden tot het nazien der rekening over het vereeiügingsjaar 1 October 1898—1 Juli 1899 van de ontbonden Nederlandsche vereeniging voor electrotechniek.

3°. Vaststelling der begrooting voor het le boekjaar der vakafdeeling.

4°. Bespreking en vaststelling van de concept-veiUgheidsvoorschriften voor sterkstroominstallatiën, zooals die door de commissie ad hoe zijn opgemaakt en aan de leden der vakafdeeling zullen worden rondgezonden.

Indien de tijd dit toelaat, zal na afloop der vergadering een bezoek gebracht worden aan een paar electrische installatiën, waarover in dat geval vooraf nog korte mededeelingen zullen worden gedaan.

Centrale commissie voor de Rijnscheepvaart.

Deze commissie is van 31 Augustus tot 4 September en, na een pauze, van 25 September tot 6 October in gewone vergadering bijeen

Vastgesteld werd dat het in de voorjaarsvergadering genomen besluit van de centrale commissie, volgens hetwelk de door haar voorgestelde veranderingen van de in de politie-verordening op de Rijnscheepvaart voorziene peilhoogten met 1 October 1899 in werking zouden treden, de goedkeuring van de zes oeverstaten verworven heeft.

D°aarna behandelde de commissie een aantal veranderingen en aanvullingen van de politie-verordening. Daar de voorstellen van de commissie0 betreffende de eischen die aan stoomketels van booten gesteld dienen te worden en onverwachtsche ketelkeuringen geen essentieele bedenkingen hebben ontmoet bij de betrokken regeeringen, werd men het eens over het ontwerp van een aanvullende verordening, volgens welke alle stoombooten die den Rijn bevaren, zonder onderscheid van nationaliteit, aan buitengewone ketelinspectie zullen worden onderworpen. Men zal de betrokken regeeringen voorstellen, de nieuwe bepalingen met 1 October 1900 in werking te laten treden'.

Ook de verandering in de voorschriften betreffende het vervoer van bijtende en vergiftige stoffen zijn door de regeeringen goedgekeurd. Ze worden met 1 Juli 1900 van kracht.

Vervolgens sprak de meerderheid van de commissie de wenschehjkheid uit van een aanvullende verordening, strekkende om te voorkomen dat de sleeptouwen te lang werden genomen ten einde zwakke sleepbooten in staat te stellen zooveel mogelijk partij van den stroom te trekken.

Bovendien beraadslaagde de commissie over strengere bepalingen met betrekking tot de belasting van vaartuigen beneden 300 centenaars draagkracht (zand- en steenaken) en over bepalingen betreffende de mimmumbemanning van Rijnschepen en het maximum-aantal passagiers op Rijnstoombooten; bij gebrek aan feitenmateriaal kwam men echter nog niet tot een definitief besluit.

Ten slotte kwam aan de orde de belangrijke kwestie van de uitvaardiging van gemeenschappelijke bepalingen aangaande het ijken van de schepen in het gebied van den Rijn. Een technische commissie heeft die bepalingen reeds uitgewerkt. Haar ontwerp van voorschriften betreffende het ijken van Rijnschepen, waarin met de beginselen van de Brusselsche internationale overeenkomst van 4 Februari 1898 over de wederzijdsche erkenning van de binnenscheeps-ijkingen en de tot dusver opgedane ervaringen rekening is gehouden, werd geschikt bevonden om dienst te doen als grondslag voor een compromis. Maar terwijl de Duitscne gevolmachtigden hun instemming betuigden met het ontwerp en besloten de goedkeuring van hun regeeringen op het ontwerp te vragen, verklaarde de Nederlandsche gevolmachtigde Leemans dat zijn regeering geen aanleiding kon vinden, de door haar, overeenkomstig artikef5 van de Brusselsche overeenkomst intusschen reeds uitgevaardigde voorschriften, nu al weer te veranderen.

In zes civiele zaken besliste de centrale commissie in hooger beroep over vonnissen van Rijnscheepvaartirechtbanken. ... .

Het begin van de eerstvolgende buitengewone zitting werd op <* iviei bepaald.

Kanaal van Gent naar Terneuzen.

De Minister van Waterstaat heeft aan de Tweede Kamer een wetsontwerp ingediend tot onteigening van eigendommen voor de verbetering van het kanaal van Gent naar Terneuzen.