45

■veronderstelde. Daar die noot van uwe hand is en van groote belangstelling getuigde, en het bovendien niet op mijn weg ligt en ook niet aangaat om na elke in dag- en weekbladen of tijdschriften voorkomende opmerking of beschouwing over het werk de pen op te vatten, heb ik die voorstelling niet bestreden. In den laatsten tijd blijkt mij echter dat zij meer algemeen ingang zou vinden indien ik het niet deed, wat natuurlijk is toe te schrijven zoowel aan het gezag van hem die de noot opstelde, als aan dat hetwelk «De Ingenieur» in de laatste jaren zoo terecht verwierf.

Ik moet er dan ook nu de aandacht op vestigen dat het verschil in kosten geheel daaruit voortvloeit dat het ontwerp der Staatscommissie niet in zijn geheel wordt of is uitgevoerd.

Zooals ik ook op de Instituutsvergadering heb gezegd, ontbreekt daaraan, ten gevolge der uitvoering van het «programma» van December 1883: 1°. de verbetering boven Rotterdam tot Krimpen; 2°. de afsluiting van de Botlek met wat daarbij behoort; 3° de verlenging der hoofden aan zee met al de gevolgen van dien.

Welk een invloed dit op de kosten heeft, blijkt daaruit dat die werken van de op bladzijde 104—105 van het Eindverslagder Staatscommissie gedetailleerde totale raming ad 30 millioen tot de volgende bedragen deel uitmaken:

Onteigening voor de scheiding bij de oostpunt

van Rozenburg f 68,700

Sluis in de oostpunt van Rozenburg enz. . . - 773,200

Afdamming van de Botlek - 75,400

Graaf- en baggerwerken boven Rotterdam . . - 1,448,200 Rijswerken enz. ter normaliseering en oeververdediging boven Rotterdam (zie bladzijde 97 Eindverslag) • " 323,200

Onteigeningen boven Rotterdam (zie idem) . . - 133,800 Verhooging der bestaande dammen .... - 2,479,800

Verlenging der bestaande dammen - 7,371,100

Baggerwerk tusschen die verlenging .... - 300,000 Lage dammen tusschen de bestaande hoofden . - 1,064,800 Te zamen . . f 13,938,200

Hiervan is alleen uitgevoerd :

Zuidelijke lage dam f 519,704

Verhooging van een deel van het Noor-

derhoofd - 78,600

Te zamen (afgerond) . . . f 598,300 Zoodat de vermindering bedraagt (rond) .... - 13,340,000

Het «programma» van den Minister Van den Bergh zal kosten na 1 Januari 1884 f 15,000,000

In de 3 jaren 1881—1883 is in rond cijfer uitgegeven (zie mijne nota in het Kanalenboek «Les Voies de Navigation dans le Royaume des Pays-

Bas», bladzijde 100) - 5,226,600

le zamen . . . f 20,226,600

Dit zijn dus de kosten als genoemd programma zal zijn afgewerkt Volgens de raming der Staatscommissie zou daarvoor noodig zijn geweest: f 30,000,000—f 13,340,000 = f 16,660,000 of ruim 3J/2 millioen minder.

Hieruit blijkt dat van minder kosten «in hoofdzaak» door het gebruik van zandzuigers geen sprake is. Ik heb in mijne voordracht dan ook alléén doen uitkomen dat voor eene veel kleinere uitgaaf (volgens de berekening hierboven circa lO1^ millioen) een betere en diepere waterweg wordt verkregen dan de Staatscommissie zich na een uitgaaf van 30 millioen had voorgesteld, en de Minister Van den Bergh met het verwerken van nog 15 millioen na 1883 dacht te bereiken.

Het gebruik van zandzuigers zou de uitgaven ook niet hebben kunnen verminderen. Want die zijn bijna uitsluitend gebruikt tusschen de hoofden en in en vóór den mond. Bij de kolossale verbreedingen en opruimingen op de rivier zelve, die ik in mijne mededeeling beschreef en tot 4 M. onder L.W. gaan, zijn zij niet alleen niet gebruikt maar was dat gebruik in latere jaren zelfs uitgesloten; en ditzelfde is het geval geweest bij de groote baggerwerken in het vaarwater op de rivier boven de dooro-ravino-. Men kan er geen geregelde opruiming tot een bepaald peil en evenmin, zonder veel te veel grond te baggeren, eene geul of vaarwater van vooraf bepaalde afmetingen mede tot stand brengen. Slechts bij uitzondering is en wordt er op het Zuiden, en een enkele maal bij de Vergulde Hand en aan den Hoorn mede gewerkt om, des noodig, groote hoeveelheden zand in zeer korten tijd weg te ruimen, d. w. z. «lucht», of liever water, te maken voor de groote vaart.

Daarvoor zijn zandzuigers uitmuntend en tusschen de hoofden

en vóór den mond, waar het zand zeer fijn is en dadelijk bijzakt, bovendien groote diepte over groote breedte noodig is, zijn zij dan ook met het meest uitstekend resultaat gebruikt.

Het bovenstaande dient alléén om de feiten in het juiste licht te stellen. Want de kosten der opruimings- en baggerwerken zijn integendeel op de rivier niet medegevallen, en voor een groot deel oorzaak van de hierboven becijferde meerdere uitgaaf van ruim 3»/a millioen. Zoo ergens, dan beheerscht aan den Waterweg het "vraagstuk der grondberging de kosten, en toen langzamerhand de goed gelegen en gemakkelijke loswallen vol raakten, moest men verder af naar bergruimte zoeken of daar maken, en ten slotte de baggerspecie hoog op, zelfs tot 4.50 + A.P., in elevator- en persloswallen gaan bergen. Ieder ingenieur weet hoe duur dit is bij door hare fijnheid of shbachtigheid voor elevator- of perswerk minder geschikte specie, en ook de aannemers deden hiervan weldra de ervaring op.^ De heer Leemans heeft dit in zijne mededeeling over de Waalverbetering dan ook reeds gereleveerd. Zooveel mogelijk wordt er echter naar gestreefd om bij het maken van normaliseeringswerken tevens diepwaterloswallen, voor klepschouwwerk geschikt, te vormen of te verkrijgen. Maar uit den aard der zaak is dit zeer moeilijk, waar een vast plan uit te voeren en men dus aan de daaruit voortvloeiende werken gebonden is.

Zooals ik reeds zeide, ik wensch alleen de feiten juist te stellen, geenszins de hooge waarde van de prachtige uitvinding der zandzuigers door de heeren A. Vermaes, P. A. Bos en A. Volker Lzn. ook maar in de verste verte te verminderen. Want daarin ga ik nog veel verder dan u zelf, en constateer dat het tusschen en vóór de hoofden vormen en behouden van zulk een diep en breed vaarwater voor groote zeeschepen als het thans bestaande bepaald onuitvoerbaar zou zijn geweest zonder de zandzuigers. En de mond - ik zeide het reeds in de vergadering — was de sleutel van het geheele werk, waarmede het stond of viel, waarvan het welslagen het onzekerst was.

De Staatscommissie zag dit zóózeer in en was er zóó bezorgd voor dat zij eene uitgaaf van bijna 12V2 millioen van de 30 millioen niet te duur achtte om zeker te gaan. Gelukkig is dit niet noodig geweest.

Hoogachtend

Uw clienstw.

Rotterdam, 21 Januari 1891. J. W. Welcker.

De opleiding der eiviel-ingenieurs.

Een uitnemend denkbeeld was het van den heer J. de Koning om de opleiding der civiel-ingenieurs te toetsen aan die bij onze oostelijke buren. Eene vergelijking der leerplannen van eenige voorname polytechnische scholen is daarvoor zeker een goede maatstaf. Zijn" onderzoek bepaalt zich echter alleen tot de «voordrachtencolleges». En eene vergelijking van de eigenlijke ingenieurs-opleiding kan, mijns inziens, niet juist zijn, als de grootste factor van vorming voor den ingenieur wordt weggelaten: de teekenoefeningen.

De tijd, aan de teekentafel doorgebracht, onder de deskundige leiding van de hoogleeraren in de waterbouwkunde, is toch zeker van meer belang dan het aantal mondelinge college-uren in dat vak. Hoezeer komt niet het verschil in aanleg uit bij de teekenoefeningen! Daar ontvangt de leerling hoofdelijk onderwijs. Hij is verplicht zelf te construeeren, zelf te ontwerpen, zelf te denken.

Het bijwonen der mondelinge colleges is eene soort stenographische oefening. De hoorder noteert er, met de grootst mogelijke snelheid, tal van wetenswaardigheden, die hij des noods ook uit een boek zou kunnen leeren. Ja, men zou zich eene technische school kunnen denken zonder een mondeling college in de waterbouwkunde; eene ingenieurs-school zonder teekenoefeningen onder leiding ware echter eene onmogelijkheid. Sedert jaren bestaat b.v. te Deventer eene gemeentelijke bouwkundige school, die in 6 klassen verdeeld is. Aan de leerlingen wordt met alleen gedoceerd de constructie van onderdeelen, doch ook het ontwerpen. Daar wordt nooit ééne mondelinge voordracht gehouden, maar de kennis wordt uitsluitend hoofdelijk op de teekenoefeningen medegedeeld, hoewel de klassen uiterst talrijk zijn. Zulk een methode van onderwijs zou zeker niet aanbevelenswaardig zijn op eene polytechnische school. Ik releveer het alleen, om er op te wijzen, dat men een onjuist beeld krijgt, als men de uren der wiskunde-colleges op de P. S. vergelijkt met de technische vakken, zonder de practische oefeningen. Het teekenen onder leiding speelt dezelfde rol in het leven van den aanstaanden ingenieur als het verblijf in het laboratorium voor den schei-