55

beschrijvende meetkunde komt er niet voor. In het staatje zijn voorts niet opgenomen: handteekenen en oefeningen in laboratoria (physish en chemisch), landmeten en waterpassen, geologie, enz. Evenmin de te München afzonderlijk opgegeven oefening in situatie en topografisch teekenen, waaraan een geheel jaar lang 6 uren 's weeks wordt gewijd. Ook moet ik er op wijzen, dat de cijfers van het onderstaande staatje niet zoo zuiver kunnen zijn, als de vroeger omtrent de voordrachts-colleges opgegevene, daar sommige oefeningen met andere samenvallen en er dus bij het opmaken van den rooster reeds op gerekend is, dat niet alle uren voor die oefening bestemd, daaraan kunnen gewijd worden. Dit voorop gesteld mogen de volgende cijfers vermeld worden, die, wat het aantal weken van den cursus enz. betreft, zijn berekend als die van het opstel in no. 3 van dezen jaargang. Aantal uren gedurende een vierjarigen studietijd, aangewezen voor practische oefeningen in enkele vakken aan verschillende Polytechnische scholen.

Delft. Berlijn. Hannover. Ittncnen. AM.

Wiskunde .... 144 78 259 288 195

Graföstatica en statica van bouwconstruc-

ties 72 126 28 — 234

Werktuigbouwkunde 1Ö8 78 148 ~~ 180

Burgerlijke bouwkunde, projecteeren 1296 819 536 432 624

Bruggen en wegen;

waterbouwkunde . 936 1050 926 792 717

De oefeningen in wiskunde vallen overal in het le jaar, behalve in München en te Delft, waar zij ook voor een deel in het 2e jaar vallen. Zij hebben overal in de eerste plaats betrekking op beschrijvende meetkunde, behalve te Berlijn waar alleen oefening in differentiaal- en integraalrekening op den rooster voorkomt. Ook te Hannover en te München worden daarin oefeningen gehouden, waarvoor de uren in. de bovenvermelde begrepen zijn, De graföstatica geeft een ongezochte aanleiding tot repetitie van statica van bouwconstructies.

Gelijk gezegd werd, moeten deze cijfers met eenige omzichtigheid gebruikt worden, daar op sommige uren ook gelegenheid is tot andere practische oefeningen; met name is dit te Delft het geval, waar voor de meeste namiddaguren voor de civiel-ingenieurs Ct en C2 zoowel gelegenheid tot waterbouwkundig teekenen als tot practische oefening in landmeten en waterpassen is, zoodat de üelftsche cijfers eenige reductie zouden moeten ondergaan. Wil men echter uit de cijfers eenige gevolgtrekking maken, dan kan zij slechts betrekking hebben op de vergelijking der verhoudingen tusschen teeken- en voordrachtsuren voor de bouwkundige vakken aan de verschillende scholen. Sommeert men bijv. de uren aan burgerlijke bouwkunde, waterbouwkunde en bruggen en wegen, dan vindt men de volgende cijfers :

School. College uren. Teeken uren. Verhouding.

Delft .... 684 2232 1 : 3.3

Berlijn .... 1656 1869 1 : 1.1

Hannover . . . 1118 1462 1 : 1.3

München . . . 684 1224 1 : 1.8

Aken .... 771 1341 1 : 1.9

De heer van Sandick zal door deze uitkomst voor de Delftsche school waarschijnlijk zeer voldaan zijn, ik hecht daaraan geen bovenmatig groote waarde. Ik acht zijne opvatting zelfs niet zonder gevaar voor den student-ingenieur. Deze toch heeft vooral niet noodig in zijne meening versterkt te worden, dat hij genoeg gedaan heeft, wanneer hij zich in de rooster-uren op de teekenzaal bevindt, veeleer dient bij hem de opvatting te worden aangemoedigd, dat veel meer teekenen voor hem onmisbaar is en dat de rooster-uren alleendie bijzondere beteekenis hebben, dat hij in deze op de noodige hulp en leiding mag rekenen. De programma's van sommige Duitsche scholen wijzen hierop zelfs nadrukkelijk. Deze opvatting bevordert zeker de zelfstandigheid in het werk van den leerling, zij bevordert ook het voor hem zoo heilzame maken van fouten, welker correctie voor zijne ontwikkeling zeker vruchtbaarder is, dan het toegeven aan de zoo voor de hand liggende verleiding om, wanneer in het teekenen steeds hulp te verkrijgen is, de oplossing eener moeielijkheid liever daar te zoeken, dan in eigen gedachte-inspanning.

,T. de Koning.

Uit het Verslag van den Raad van Toezicht op de spoorwegdiensten over het jaar 1889.

(Vervolg van blz. 47.) Nieuwe spoorwegovereenkomsten.

In het algemeen waren wij van oordeel dat de nieuwe bepalingen duidelijk en tevens eenvoudig de verhouding der contracteerende partijen, hare wederzijdsche rechten en verplichtingen omschrijven, en eenmaal in werking gekomen, in vele opzichten, vergeleken bij de bestaande overeenkomsten, verbeteringen in de exploitatie van het spoorwegnet zouden ten gevolge hebben. Eene eerste plaats onder die verbeteringen nam in de vereenvoudiging, die er in het algemeen zoude gebracht, worden in de verhouding van het Rijk tot de exploitanten der Staats' spoorwegen, door de nieuwe regelen van onderhoud, uitbreiding en vernieuwing van weg en werken, in het bijzonder door de opheffing der vernieuwingsfondsen en het ophouden der verplichting, thans den I Staat opgelegd, in de overeenkomst met de Exploitatiemaatschappij, | tot uitvoering van de uitbreidingswerken voor Rijksrekening onder j beheer der Maatschappij.

Met het hoofdbeginsel der nieuwe regeling, de voorgestelde verdeeling der spoorwegen onder twee maatschappijen, waardoor beide gelij| kelLjk zouden aansluiten aan de belangrijkste knoop- en eindpunten | van het verkeer, zoowel binnenslands als op of over de grenzen, waar i de Nederlandsche lijnen verbonden zijn aan verkeerswegen in het buitenland, konden wi] ons volkomen vereenigen ; daar van deze wijze van verdeeling eene mededinging tusschen de beide gelijkelijk machtige maatschappijen was te verwachten, die aan het verkeer zal ten goede komen, zonder gepaard te gaan met een streven van de eene partij of eene vereeniging van partijen om de andere of derde partij te benadeelen en waar mogelijk, financieel te verzwakken en te gronde te richten; hetgeen het kenmerk is geweest van den strijd, onderling o-evoerd tusschen de Maatschappijen gedurende den tijd der drieledige verdeeling van het Nederlandsche spoorwegnet.

Bij de voorgestelde indeeling treedt voor het eerst het stelsel van het handelstracé bij de exploitatie op den voorgrond, en wordt tevens gebroken met het stelsel waarbij, door toevalligheden van den aanleg in verschillende tijdvakken, öf eenig voornaam middelpunt van het verkeer door ééne der exploiteerende Maatschappijen niet waste bereiken, öf het verkeer van de middelpunten van den handel naar de eind- en aansluitingspunten niet langs den kortsten en dus den natuurlijksten weg door eene Maatschappij kon geleid worden. Daarenboven zullen door de voorgestelde indeeling van het spoorwegnet in het vervolg de krachten der beide exploitanten tegen elkander zijn opgewassen en dus een duurzaam overwicht aan deze of aan gene zijde niet wel denkbaar zijn, terwijl voor het goederenverkeer de mededinging met de waterwegen eenerzijds, en wat het internationaal verkeer aangaat, met de spoorwegen in naburige Rijken, in aansluiting in het bijzonder op de haven van Antwei'pen, anderzijds voldoende waarborg oplevert, dat in de toekomst de beide exploiteerende Maatschappijen van de omstandigheid, dat zij alle eindpunten kunnen bereiken, geen misbruik zullen maken om zich te vereenigen, ten einde de vrachten op te voeren. Voor het personenverkeer zal de nieuwe regeling kunnen leiden tot de invoering van nieuwe tarieven, waardoor "meer dan vroeger, nu de samenstooting der vrachtsaandeelen der verschillende lijnen vervalt, voor groote afstanden lagere prijzen kunnen worden berekend.

Electrische verlichting van stations. Het aantal electrische verlichtingen onderging dit jaar eene belangrijke uitbreiding, doordat niet alleen de reeds in het voorgaande jaarverslag vermelde verlichting van het station Roosendaal gereed kwam en in gebruik genomen werd, maar tevens doordat het centraal personenstation te Amsterdam en het gebouw voor de centrale bureelen der Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen te Utrecht electrisch verlicht werden.

fn afwijking van het stelsel, gevolgd voor de verlichting van het station Venlo, alwaar vele lampen achter elkander geschakeld zijn en dus met hooge spanningen gewerkt wordt, is dat voor Roosendaal gegrond op parallelschakelingen, zoodat niet alleen de noodige spanning belangrijk geringer is, maar tevens ook de verschillende lampen naar welgevallen ontstoken of uitgedoofd kunnen worden.

Tot het in werking stellen van die verlichting zijn te Roosendaal een tweetal dynamo's met een drietal stoommachines, waarvan er één voor het drijven van eiken dynamo en de derde voor het drijven der pompwerktuigen voor de voeding van de ketels en het condenseeren van den verbruikten stoom dient, zoomede een tweetal stoomketels, volgens het stelsel van Galloway in een afzonderlijk gebouw opgericht, van waaruit, met behulp van' de noodige meettoestellen en commutatoren, de geheele bediening van de verlichting geschiedt.

Het aantal lampen bedraagt 28 booglichten, welke twee aan twee kunnen in- en uitgeschakeld worden, zoomede een HOtal gloeilampen.

Het geheel is in alle bijzonderheden net en solide uitgevoerd.

Door deze inrichting is de Maatschappij in de gelegenheid om vergelijkingen te maken tusschen de kosten van verlichting met hooge spanning, die te Venlo ongeveer 1000 volts zal bedragen, en die met lage spanning, welke te Roosendaal 110 volts is, en waartoe zij dan ook een meettoestel voor het stroomverbruik heeft aangeschaft, welke thans te Venlo is opgesteld, doch later naar Roosendaal zal worden overgebracht.