70

andere helft nauwelijks verwarming van de zon ondervindt; eene onsymmetrische verwarming dus, waarvan de invloed op de spanningen in de constructiedeelen der hoofddraagbogen door de aanwezigheid van de drie scharnieren in elk spant, is opgeheven.

Fundeering. Elke hoofddraagboog brengt aan de beide voetpunten, behalve vertikale, ook horizontale drukking te weeg. Deze beide krachten hebben eene resultante, die, dank zij de aangebrachte scharnieren, volkomen is te bepalen en bij gemiddelden sneeuw- en winddruk op de kapbedekking, ontbondenen heeft, ter waarde van 325 en 115- ton.

De oplegging is zoodanig, dat de oplegplaat geen grooter drukking op de gemetselde voeting uitoefent, dan 9 KG. per cM2., terwijl die voeting zoodanigen vorm heeft, dat de weerstands-of druklijn de opvolgende metsellagen ongeveer in het centrum ontmoet en eindelijk de eigenlijke fundeering onder een hoek van ongeveer 90° snijdt. Daar van boven naar beneden de oppervlakte der metsellagen vergroot is, neemt de drukking, die zij per cM2. hebben op te nemen, naar beneden toe geleidelijk af. Om de drukking van de oplegplaat op het metselwerk gelijkmatig over te brengen, is daaronder eene plaat lood aangebracht van 5 mM. dikte.

Na het doen van veelvuldige boringen heeft men besloten de fundeering aan te leggen op eene laag grintzand, die men aantrof op diepten, varieerende van 1 tot 7 M.

Naarmate van de dikte dezer laag, die tot 6.50 M. bedroeg, heeft men alleen op beton öf op beton op palen gefundeerd. In het laatste geval bedroeg het aantal palen per steunpunt 25 tot 30.

Het tiental steunpunten op palen gefundeerd, is gelegen aan de zijde van de Avenue de la Motte-Piquet; bij het uitvoeren der bouwwerken voor de tentoonstelling van het jaar 1878, schijnen de aannemers zand, dat aldaar vroeger in den ondergrond aanwezig was, te hebben verwijderd.

De eigenlijke fundeering bestaat uit eene betonlaag, dik 1.30 M. tot 1.80 M., lang 11.20 M. en breed 6.50 M. voor de fundeeringen op palen en van 8.60 M. bij 6.50 M. voor de overigen. Op elke betonlaag is eene voeting of pijler van metselwerk in breuksteen in portlandcementbeton opgetrokken; al de pijlers hebben van boven dezelfde afmetingen van 7 bij 3 5 M., reiken tot de onderkanten der oplegplaten — die in een zelfde waterpasvlak gelegen zijn — en hebben hoogten afhankelijk van de hoogteligging van de bovenkanten der betonlagen.

In elk dezer pijlers zijn zes bouten van 60 mM. dikte en 2.30 M. lengte ingemetseld, ter verankering van de oplegplaten; de bouten zijn voorzien van groote gegoten ijzeren onderlegplaten, waarop dubbel T ijzers van 180 X 55 X 8 mM- dragen.

Voetscharnier. (Zie fig. 4, 5, 6, 7 en 8.) De oplegplaat lang 1.84 M., breed 1.70 M. en dik 70 mM. is aan den omtrek voorzien van zes gaten tot het doorlaten der verankeringsbouten, waarmede zij aan het metselwerk is vastgeschroefd en draagt den onderstoel van het voetschai'nier, welke onderstoel door middel van stalen keggen stevig op de onderlegplaat is opgewigd.

Op den onderstoel rust volgens een horizontaal plat vlak een gegoten ijzeren kokervormig stuk, dat op den stoel is ingelaten, van boven volgens een cilindervlak is afgewerkt en waarop een zadel rust, dat daarop eene draaiende beweging kan maken. Het gegoten stuk is van uitstekende randen voorzien, grijpende om onderstoel en zadel. De aanraking tusschen zadel en het gegoten ijzeren stuk, heeft immer plaats over een oppervlak van 0.68 M2.

Het zadel is aan den hoofddraagboog stevig bevestigd door middel van bouten van 60 mM. dikte, gaande door twee halfcirkelvormige bussen, die aan het zadel zijn vastgegoten en in het lichaam van den hoofddraagboog zijn ingelaten; in het bovenvlak van het zadel, waarop de boog rust, zijn gleuven gespaard ter opname van reepen lood, ten dienste eener gelijkmatige overbrenging van druk van den hoofddraagboog op het zadel.

Topscharnier. (Zie fig. 3.) Zooals boven gezegd is, steunen de beide halfspanten aan den top tegen elkaar door middel van een scharnier dat als volgt is samengesteld:

1°. Twee halfcirkelvormige tappannen, elk in het lichaam van een halfspant ingelaten.

2°. Vier halve ringen, die twee aan twee wederzijds van en tegen den hoofddraagboog zijn aangebracht en als het ware de vooi'tzetting naar buiten zijn van de voornoemde tappannen, waarmede zij door bouten zijn verbonden. Zoowel de tappannen als deze ringen grijpen om de draaiingsas van het scharnier.

3°. De stalen draaiingsas is aan de einden van opstaande randen

voorzien, waartusschen de voornoemde tappannen en ringen gelegen zijn, welke de as omgeven. De as is over 150 mM. diameter hol en neemt in die ruimte eene ijzeren spil op, die aan de einden voorzien is van moeren, van zoodanigen vorm, dat zij als knoopplaat voor de diagonalen van het hierna te noemen windverband kunnen dienst doen; een gesmeed ijzeren ring* waarvan de twee helften zijn saamgeschroefd, omgeeft de beide bovengenoemde tappannen en vormt een verband tusschen de twee halfspanten van een hoofddraagboog, zonder aan de scharnierbeweging te schaden.

Constructie der hoofddraagbogen. (Fig. 1, 2, 11, 12, 13 en 14.) Het eigenlijk weerstandbiedend deel van een' halven hoofddraagboog bestaat uit een gebogen koker, waarvan de vertikale wanden, 550 mM. midden op midden gesteld, begrensd worden door bovenrandplaten, ter breedte van 770 mM. en benedenrandplaten breed 900 mM.; wanden en randplaten zijn onderling verbonden door hoekijzers, zwaar aan den voet 100 X 1°0 X ^2 mM- en 100 X 100 X 9 mM. aan den top van het spant. (Zie de doorsneden over buiten- en binnenrand, in de velden 0b—14& in fig. 11 en 12; die in de velden 16b—21 & in fig. 13 en 14. De doorsneden in fig. 11 en 12 hebben slechts één randplaat; de uiterste fijne lijn is de doorsnede over de laschplaat.)

Het aantal der boven- of benedenrandplaten van den gebogen koker is niet overal hetzelfde, doch regelt zich in eene bepaalde doorsnede naar de waarde van het aldaar voorkomend buigmoment. In bet beloop der binnenwelflijn zijn de benedenrandplaten hoogstens ter dikte van 71 mM. samengevoegd, terwijl de bovenrandplaten geen grooter dikte leveren dan 32 mM.; in eene willekeurige doorsnede komt minstens één boven- en één benedenrandplaat van 8 mM. dikte voor.

Elk der vertikale wanden bestaat uit 26 draagvelden, één gesloten voetdraagveld, een opengewerkt topdraagveld en 24 tusschenliggende, bestaande uit 12 opengewerkte groote en even zooveel opengewerkte kleine draagvelden.

De hoogte van eiken wand, tusschen de buitenkanten der hoekijzers gemeten, is 3.70 M. aan den voet en 3 M. aan den top. De randen der wanden hebben staande platen ter hoogte van 450 mM., dik aan den voet 10 en aan den top 9 mM. ; deze staande platen zijn, in het gedeelte van den hoofddraagboog, waar het schild is aangebracht, nog versterkt door middel van hoekijzers van 100 X 100 X 10 aan elke binnenwandzijde en door strippen van 100 X 10 aan elke buitenwandzijde.

De indeeling in draagvelden van elk der vertikale zijwanden van het spant, is, om een regelmatig aanzien te verkrijgen, zoodanig getroffen, dat in de hoogere deelen van elk halfspant op gelijke afstanden vertikale diagonalen voorkomen, die aanhechtingsvlakken vormen voor de na te noemen gordingen. De tusschen voet- en topdraagveld gelegen tusschen velden bestaan daartoe uit 12 groote en 12 kleine velden, zoodat de, in de hoogere deelen van het spant aangebrachte en in vertikale vlakken gelegen gordingen op 10.60 M. midden op midden konden geplaatst worden.

De tusschendraagvelden hebben stijlen en gekruiste diagonalen, waarvan de laatstgenoemden, ten getale van vier in elk draagveld — twee uitwendig en twee inwendig aan de wanden van den hoofddraagboog — gevormd zijn door middel van T ijzers;

, 200 X 100 ™ i a * u

hun doorsnede ~ mM. aan den voet van den draagboog,

14

is daar versterkt door eene plaat van 200 X10 mM.; ter hoogte

200 x ioo

van het schild is de doorsnede ~ mM. zonder verster-

14

170 X 90 „ king en aan den top — mM.

De stijlen, zijnde plaatijzeren liggers tusschen de beide wanden aangebracht, bestaan elk uit eene plaat, dik 7 mM. met vier hoekijzers van 80 X 60 X 7 en ZW met gelijkzijdige hoekijzers van 70 mM. beenlengte aan de boven- en benedenrandplaten van den koker bevestigd. De platen der stijlen zijn aan de onderzijde voorzien van mangaten, ten einde het mogelijk te maken, zich van den voet van het spant langs een ijzeren ladder, die in den gebogen koker volgens de binnenwelflijn is aangebracht, te kunnen begeven naar den top, om van daar door een in de bovenrandplaat aangebracht mangat te kunnen komen op de kapbedekking.

De beide vertikale wanden van den gebogen koker zijn bovendien nog onderling gekoppeld:

1°. door elk der twee overeenkomstige snijpunten van de kruizen in .beide wanden onderling te verbinden door twee hoekijzers —