72

Dienstweg over de nok. Boven de nokgordingen en haaks op de richting daarvan zijn consoles aangebracht, elk lang 1.40 M , bestemd om den dienstweg over de nok te dragen. (Zie fig. 10.) In een vak van 21.50 M. breedte tusschen twee hoofddraagbogen komen 13 dezer consoles voor; zij steunen aan de eene zijde op den rand van een der beide nokgordingen en zijn tegen den, op die gording dragenden. bovenlangsligger der glasbedekking bevestigd, terwijl het andere einde op de tweede nokgording vrij is opgelegd- . i ■ rA\

De dienstweg is aan eene zijde voorzien van eene leuning (1). Zijbeuken.

Algemeene beschrijving. De hoofdbeuk is volgens de lengte, wederzijds voorzien van twee zijbeuken; elke zijbeuk of galerij is verdeeld in negentien vakken, elk lang 15 M. en de voortzetting zijnde van die, welke in den hoofdbeuk tusschen de hoofddragers voorkomen; aldus ontstaan: een middenvak van 26.40 M., twee eindvakken elk van 25.30 M. en de overigen of tusschenvakken elk van 21.50 M. breedte. De vakken zijn elk voor zich overkapt, welke overkappingen de vertikaal opgaande ziiwanden van den hoofdbeuk volgens hunne inwendige kap-

J ..i -1 ....U.« ±-i J~ ^U;„i„„ Aan UnntA-

spanten snijden, zien verneneii lui uc vcm beuk en als het ware de contreforten zijn van dien beuk.

Aangezien tusschen de overkappingen der vakken van een zijbeuk onderling weinig verschil bestaat zullen wij ons hieronder bepalen tot de beschrijving der overkapping van een tusschenvak ter breedte van 21.50 M.

Hoofddragers van een tusschenvak. Elk tusschenvak heeft twee hoofddragers of kapspanten, één uit- en één inwendig, die op 15 meter uit elkaar zijn gesteld, elk eene spanwijdte van 21.5 M. hebben en met den top op 22.50 M. hoogte gelegen zijn; beide hebben eene cirkelvormige binnenwelflijn en een spitsboog tot buitenwelflijn. (Zie fig. 2.)

Het inwendige kapspant is opengewerkt, heeft randplaten van 300 mM. breedte en 8 mM. dikte, gelijkzijdige randhoekijzers van 80 mM. beenlengte en staande platen van 250 mM. breed en 8 mM. dik waarop de diagonalen en stijlen zijn bevestigd; de diagonalen, als trekdiagonalen geconstrueerd, zijn 120 mM. breed en 8 mM. dik; de stijlen bestaan uit vier gelijkzijdige hoekijzers van 60 mM. beenlengte waartusschen vulplaten van 150 X 8 mM. De ruimte tusschen het kapspant en den onderkant van het gootbint van den hoofdbeuk is gesloten door eene plaat van 4 mM. dikte, die versterkt is door elf verstijvingen, welke de voortzetting zijn van de stijlen van den hoofddrager of het kapspant en die onder de goot van den hoofdbeuk door bogen van hoekijzer onderling zijn vereenigd; in de plaat zijn luchtopeningen van 2 M. diameter gespaard. Het kapspant ligt in het vlak van de vertikale gedeelten der buitenwelflijnen van de hoofddraagbogen van den hoofdbeuk, met de beide voetpunten, die op versierde consoles rusten, op

ongeveer a ïvi. Doven ue gruuu.

Het uitwendige kapspant verschilt van het inwendige alleen doordat het niet is opengewerkt; vlakke diagonaalstaven van 170 mM. breedte en 5 mM. dikte en stijlen van gelijkzijdige hoekijzers van 60 mM. beenlengte vormen verstijvingen en laschplaten voor de vertikale plaat van het spant. Ter plaatse van de stijlen en aan de buitenzijde zijn consoles aangebracht, die met eene daarop aangebrachte bedekking eene 1.50 M. vooruitspringende luifel vormen. De uitwendige kapspanten worden door in de zijgevels aangebrachte pijlers gedragen.

Koppelingen. De beide kapspanten zijn onderling gekoppeld door eene nok, twee zijgordingen, twee gootliggers en twee plaatijzeren liggers, onderdeelen van den hierbovengenoemden vloer, die op 8 M. boven den grond in de zijbeuken is aangebracht. De verbinding der beide kapspanten vormt alzoo een krachtig samenstel, dat in staat is de hoofddragers van den hoofdbeuk te steunen. Nok' en zijgordingen zijn enkelvoudige, de gootliggers zijn dubbelliggers van vakwerk.

Nog zijn de gevelpijlers diagonaalsgewijze aan de hoofddraagbogen van den hoofdbeuk verbonden door vlakke platen van 160 X 1° mM.; deze platen zijn aangebracht beneden de hieronder vermelde liggers, welke den vloer der zijgalerijen dragen.

Tusschendragers. Over de gordingen gaan negen plaatijzeren tusschendragers waarop het houten beschot der kapbedekking

(1) De hiervoren gegeven afmetingen hebben in hoofdzaak betrekking op een vak ter breedte van 21.50 M. tusschen twee hoofddraagbogen. De vakken ter breedte van 26.40 M. en 25.30 M. verschillen met die van 21.50 M. alleen in de afmetingen der gordingen, gootbinten en langsliggers voor de bedekking.

direct is aangebracht. De dragers vertoonen aan de bovenzijde het beloop van de buitenwelflijnen der hoofddragers.

Vloer. In elk vak van.de zijbeuken wordt de vloer gedragen door 4 liggers, waarvan de twee uitersten steunen op de buitenwelflijnen van hoofddragers van den hoofdbeuk en de gevelpijlers der galerij, terwijl de beide anderen en tusschenliggenden op in den galerijgevel aangebrachte tusschenpijlers dragen, alsmede op den ligger, welke, ter hoogte van den vloer gelegen, de hoofddraagbogen' van den hoofdbeuk onderling koppelt en hierboven werd beschreven.

Zijgevels. In elk tusschenvak zijn in het vertikale vlak, gelegen tusschen den onderkant van het uitwendige spant en de beide gevelpijlers, horizontale en verticale constructiedeelen aangebracht, die als dragers, koppelingen of wel als raamomlijsting dienst doen.

De ruimte tusschen deze constructiedeelen is gesloten door een sluitingsmuurtje van de eerste verdieping der zijgalerij, dat ongeveer 3 M. hoog is en op ongeveer 8 M. boven den grond is aangebracht, alsmede door een glaswand.

De zijgevels zijn van het noodige aantal deuren voorzien, die elk eene°hoogte van ongeveer 12 M. hebben.

*

Gewichten. Ten einde een begrip te geven van de massa's ijzer, die aan de kap verwerkt zijn, vermelden wij nog, dat het totaalgewicht van een vak, ter breedte van 21.50 M., gelegen tusschen twee hoofddraagbogen van den hoofdbeuk, 362 ton bedraagt, welk gewicht als volgt over de in dat vak voorkomende constructiedeelen is verdeeld:

1 hoofddraagboog «*> ton

10 gordingen en 2 gootbinten 60 »

3 tusschendragers *

60 langsliggers van de glas- en houtbedekking. . 30 »

Glasroeden >}

2 zijwanden ^0 »

Dienstweg over de nok, leuning, windverband . . 4 »

Klink- en schroefbouten 3 9

gevende per M2. een gewicht van 147 KGr.

Het gewicht van de overkapping van den hoofdbeuk is /800 ton, terwijl het geheele machinepaleis met inbegrip van gevels, vloeren, trappen en middenvestibule 12500 ton zwaar is.

* * *

Ten slotte een kort woord over de opstelling der hoofddraag-

h° zToals reeds in jaargang 1888, bladz. 181 van »De Ingenieur» in korte trekken werd medegedeeld, werden 10 kapspanten opgesteld door de Compagnie de Fives-Lille, en de 10 overigen door de Société des anciens établissements Cail.

De twee maatschappijen volgden eene verschillende wijze van opstelling zooals blijkt uit de figuren 15 en 16.

De firma Cail had eene enkele stelling (zie het lengte- en dwarsaanzicht in fig. 15) geconstrueerd, welke de geheele breedte van het machinepaleis besloeg.

Deze stelling bestond uit twee deelen; het eene droeg een horizontale loopbrug voor de hijschkranen, breed5 M. en was gelegen op 36 M. boven den grond; het andere vormde de eigenlijke draagstelling, volgde trapsgewijze den boog van het kapspant en ondersteunde dit gedurende de geheele opstelling.

Het gewicht van de metaalstukken die naar boven werden o-eheschen, was niet grooter dan 3000 Kg. De stelling was verplaatsbaar en diende achtereenvolgens voor het monteeren der verschillende spanten.

Het geheel stellen van de eerste spanten vorderde 13 dagen, van de volgenden 12, van de laatsten 10 dagen.

De Cie. de Fives-Lille bouwde drie stellingen, een hooge m 't midden, twee kleineren nabij de voetpunten van het op te richten spant (Fig. 16). Het spant werd samengesteld uit 4 stukken, die op het terrein in elkander werden gezet. De twee middenstukken, elk zwaar 37 ton, werden nu met behulp van . 4 windwerken, aan den voet der stellingen geplaatst, opgeheschen, zooals in fig. 16 rechts te zien is.

De eindstukken met de voetscharnieren, zwaar 48 ton, werden 1 aan het boveneinde omhoog getrokken door de windwerken aan : den voet der middenstelling, terwijl zij daarbij aan het andere einde draaiden om een stalen as, die hun tot steunpunt diende. ; De wijze waarop dit (tijdelijk) draaipunt was ingericht, blijkt ; duidelijk uit de figuren 17 (aanzicht) en 18 (plattegrond) Het i op de plaats hijschen van het eerste spant op die wijze geschiedde op 20 April 1888 in den tijd van 5 uren.