129

product te benadeelen door te sterk branden, moet als eisch gesteld worden, dat niet alleen de expansieven niet medewerken tot de verharding, maar dat het afbinden bovendien wel plaats heeft en het poeder geen overmaat bevat van koolzure kalk en onoplosbare stoffen, die de werking van de mortel zeer belemmeren.

Verschillende kalksoorten beantwoorden aan deze eischen in verschillende mate. Daarom moet het onderzoek omvatten:

lo. bepaling van het oogenblik waarop de activiteitsperiode van het product onder de omstandigheden, waarin het in de praktijk gebruikt wordt, ophoudt;

2o. bepaling van den loop der verharding door middel van de naald met veranderlijk gewicht;

3o. bepaling van de verhouding der in zuren onoplosbare stoffen;

4o. bepaling van het gehalte der koolzure kalk.

Een kalksoort, waarvan de activiteitsperiode eindigt vóór de verharding, waarvan de verharding in minder dan drie dagen afloopt, die niet meer dan l'/a P^t. in zure oplosbare stoffen bevat en minder dan 4 pCt. koolzuur, zal gelijkmatig hard worden en volkomen zekerheid geven voor de toekomst, wanneer de porositeits-index niet te groot is.

In verband met het cement-vraagstuk werden op het congres nog twee punten behandeld: slakkencement en het gebruik van cement op ijzeren vlechtwerk.

De hydraulische eigenschappen van de slakken der hoogovens

zijn reeds lang bekend; de vervaardiging van cement uit deze grondstof dateert echter uit de laatste jaren.

De fabricage is zeer eenvoudig en bestaat uit: het drogen, het lijnmalen en het mengen. Het drogen is niet zeer gemakkelijk daar het water (dikwijls 15 pCt.) door de capillariteit krachtig wordt vastgehouden, men gebruikt daartoe verschillende toestellen. Na zeer fijn gemalen te zijn worden de stoften, waaruit de cement samengesteld wordt, (slakkenmeel en gebluschte kalk) mechanisch innig gemengd en is het product dadelijk voor het gebruik geschikt.

Lang niet alle hoogovenslakken zijn voor de cementfabricage geschikt. De inleider op het congres (de heer Henry) berekent, dat van alle Fransche hoogovens slechts 50 ton cement per dag kan worden vervaardigd, zijnde 3 pCt. van de totale productie in Frankrijk. Het aluingehalte werkt gunstig op het verhardingsproces, magnesia bevat het product zelden in sterker verhouding dan 2 pCt,; zwavel heeft geen invloed, het gehalte aan ijzeroxyde is steeds gering. Het product van de goede ovens is zeer gelijkmatig.

Het gewicht is minder dan van andere cement, 1 Liter weegt slechts 1 KG., 1 M3. met den schop in een bak geworpen 1100 KG., door aanstampen niet meer dan 1300 KG. Het dankt dit geringe gewicht aan zijn groote fijnheid, slechts 20 pCt. blijft achter op een zeef van 5000 mazen per cM2. Bij gelijk gewicht geeft het meer mortel dan gewoon cement.

De proeven op het Laboratorium der «ponts et chaussées» genomen, hebben de volgende resultaten gegeven:

ZUIVERE CEMENT. MORTEL 3 + 1

tegen uitrekking tegen samendrukking tegen uitrekking tegen samendrukking

na 7 d. 28 d. 84 d. 7 d. 28 d. 84 d. 7 d. 28 d. 84 d. 7 d. 28 d. 84 d.

Gemiddelde waarde .... 21.87 26.88 31.15 275.7 377.3 462.3 14.93 26.03 29.23 180.— 260.2 319.2 id. id. der

3 max. waarden . 22.97 28.70 32.70 283.3 385.7 469.— , 15.50 28.40 30.50 183.3 279.3 332.—

Deze uitkomsten zijn dus uitstekend te achten.

Het verhardingsproces heeft op overeenkomstige wijze plaats als dat van portland-cement en het slakken-cement wordt voor overeenkomstige doeleinden gebruikt. Als er geen of weinig zand bijgevoegd is, splijt het soms aan de lucht, onder water echter niet. Aan dit bezwaar wordt tegemoetgekomen door de toevoeging van zekere fabrieksafval, die hoofdzakelijk scheikundig neergeslagen kiezelzuur bevat.

Eindelijk werd op het congres een korte mededeeling gedaan

omtrent het materiaal bestaande uit ijzervlechtwerk, aan alle zijden in mortel gesloten. Het leent zich tot artistieke bewerking, is waterdicht, wordt door alkaliën en zelfs door sommige zuren niet aangetast. Het vriest niet stuk en is onverschillig voor hooge temperaturen, wat een groot voordeel bij brand is.

Eenige mededeelingen omtrent de wijze waarop het vlechtwerk vervaardigd wordt, werden alsnog gegeven.

(Wordt vervolgd).

1, de Koning.

AANTEEKENINGEN UIT TECHNISCHE TIJDSCHRIFTEN,

GENTRALBLATT DER B AU VER WALTUNG, 1890.

(Nos. 40-52). (Bewerkt door L. E. Asser.) (Vervolg van bladz. 123.) Een en ander omtrent de werkzaamheid van den Pruisischen Waterstaat van 1880—1890. In het Centralblatt der Bauverwaltung, no. 48 van 29 November, werd een zeer uitvoerig en belangrijk rapport opgenomen over de werken, die de Pruisische Waterstaat van 1880—1890 heeft doen uitvoeren.

Daarin worden achtereenvolgens behandeld :

1°. De waterwegen en havens voor binnenscheepvaart met opgave van de daarvoor toegestane en uitgegeven bedragen, als ook van de daardoor verkregen resultaten ;

2°. De zeewerken met name de zeeweringen, zeehavens en de voorzorgen voor de zeevisscherij.

Wat de binnenscheepvaart betreft heeft de Waterstaat in gelijke mate de verbetering en het onderhoud van de bevaarbare rivieren en stroomen als den bouw van nieuwe kanalen bevorderd, voorzoover dit voor de belangen van den Staat en het verkeer nuttig kon zijn.

Niet minder werd het verkeer te land bevoordeeld, door het verbeteren van bestaande en het maken van nieuwè bruggen.

Aan gewoon onderhoud en voortdurende normaliseering van kleinere rivieren, binnenhavens, jaagpaden, bruggen, overzetveeren enz. werd in het bedoelde tienjarig tijdperk nagenoeg 45 millioen gulden besteed. Voor nieuwe werken tot verbeteringen en normaliseering van groote rivieren en hare zijtakken werden in hetzelfde tijdperk ruim 53 millioen gulden toegestaan, waarvan ongeveer 36 millioen in dien tijd te verwerken. Hiervan komen o. a. op het Rijngebied 13, op het Elbe- en Odergebied en de daartusschen gelegen wateren 24 en op het Weichselgebied 9 millioen gulden.

Voor het maken van nieuwe kanalen, het kanaliseeren van rivieren, voor sluizen en stuwen, nieuwe bruggen en de noodige exploitatieinrichtingen als stoombooten, baggermachines, werkplaatsen enz. werd in hetzelfde tienjarig tijdvak ruim 28 millioen beschikbaar gesteld.

Bij de bepaling van de bedragen, die moesten worden toegestaan, werd van het standpunt uitgegaan, dat de Pruisische waterwegen in een toestand moesten worden gebracht, die eensdeels de zekerheid en de snelheid van de scheepvaart verzekerde, maar ook bovendien het mogelijk zoude maken niet alleen de bestaande schepen meer te belasten en dus ook met meer nut te gebruiken, maar tevens schepen van grootere afmetingen en diepgang en dus ook van grootere draagkracht te bouwen en te gebruiken.

De zorg voor de zekerheid en snelheid van de scheepvaart vereischt de opruiming van natuurlijke en kunstmatige hinderpalen, met name banken, klippen en steenzettingen, de verwijding van nauwe gedeelten en de vermindering of afsnijding van scherpe bogen. Verder moeten bruggen, die te laag liggen of die te nauw zijn, gewijzigd worden en alle hinderlijke afdammingen worden weggenomen. Het maken en verbeteren van jaagpaden, van vlucht-en winterhavens draagt eindelijk veel tot de snelheid en de zekerheid van het verkeer bij. Het hoofddoel van alle uitgaven moet echter de verhooging van de draagkracht der schepen blijven.

Wat de lengte en breedte betreft is de grootte der schepen afhankelijk bij rivieren van de breedte van het vaarwater en de stralen der krommingen, en bij gekanaliseerde rivieren en kanalen bovendien van de lengte en wijdte der schutkolken en sluizen. De veroorloofde diepgang der schepen wordt in alle gevallen beheerscht door de diepte van het vaarwater.

Bij de gekanaliseerde rivieren en kanalen blijft deze in het algemeen gelijk en wordt zij bij nieuwe werken, evenals alle andere afmetingen, van den beginne af volgens de behoeften vastgesteld ; bij rivieren wisselt de diepte van het vaarwater echter voortdurend met den waterstand, die van den menschelijken wil onafhankelijk is. Op deze wateren zal de scheepvaart zich dus het gemakkelijkst ontwikkelen, waar, afge-