195

nieurs na afgelegd examen terstond weg. In 1878 echter, hield men een deel van het jaarlijksch contingent, en in volgende jaren zelfs het geheele contingent gedurende ruim één jaar in Nederland aan, en stelde het daar in de gelegenheid zich bij de uitvoering van verschillende werken practisch te bekwamen.

Ziedaar dus de weg, dien de heer S. thans aanwijst, reeds in 1878 door het Dept. v. Koloniën ten minste ten deele gevolgd.

Jammer genoeg, dat de voor dien tijd zoo uitstekende maatregel, bestemd om van het Indische waterstaatskorps een keurkorps te maken, door de bekende inkrimping van 1886, waardoor verdere aanvulling voor vele jaren onnoodig werd, van zelf verviel.

Hoe onaangenaam die inkrimping voor de weinige jaren van te voren middels boven omschreven uitlokkende voorwaarden aan den Indischen dienst verbonden ingenieurs was, behoef ik wel niet te zeggen. Zelfs ontviel hun de troost zich het offer te kunnen achten van eene, door de omstandigheden geboden, uiterste zuinigheid in de koloniale huishouding, daar, naar ik meen, de Minister van Koloniën destijds in de Staten-Generaal verklaarde, dat de- inkrimping beoogde den waterstaatsdienst met kleiner pei-soneel beter te vervullen, dan vroeger het geval was, zijn voorstel door het werpen van blaam op hen trachtte te rechtvaardigen.

Het is thans een bekend feit, dat het trots alle inspanning niet mocht gelukken de voorgenomen inkrimping anders dan op papier tot stand te brengen.

Het aantal van 75 ingenieurs vóór 1886 is, meen ik, nooit lager kunnen worden gebracht dan tot 56 en op verre na niet tot 39, zooals de organisatie van 1886 het wilde, en de onlangs gevolgde regeling, die van Januari 1890, met een totaal van 60 ingenieurs, deed dus niets meer dan een door den drang der omstandigheden geschapen toestand te wettigen. Of dit aantal van 60 ingenieurs voor onze koloniën voldoende is, wensch ik, als rechtstreeks belanghebbende, geheel in het midden te laten. Te meer, daar het hier een kwestie geldt, die niet van de bijzondere inzichten van eenig bepaald persoon afhangt, maar door de omstandigheden zelve, de onbevredigde behoeften op gebied van bevloeiingswerken als anderszins in verband met de voorhanden middelen, langs geheel natuurlijken weg tot oplossing zal geraken.

Kan echter het aantal onzer Europeesche ambtenaren in Indië met het oog op de geringe draagkracht der inlandsche bevolkingen niet dan klein zijn, men verzuime geen middel en geen kosten hun gehalte zoo goed mogelijk te maken. Zoo ergens, dan zal hier duurkoop goedkoop blijken.

Daarom eischt welbegrepen staatsbelang zoodra mogelijk tot de aanvullingswijze van 1874 terug te keeren, door het toekennen van bijzondere voordeelen zich de beste in Delft aanwezige krachten te verzekeren.

Dit kan onmiddellijk geschieden door b.v. jaarlijks, te beginnen met Juni a.s., drie jongelui, die examen JB achter den rug hebben, op de vroegere voorwaarden voor den Indischen dienst aan te nemen.

Vooral met het oog op het door de inkrimping van 1886 gezaaide wantrouwen, kan men niet minder aanbieden, en is ten volle gerechtigd op een jaarlijksche aanvulling van drie ingenieurs te rekenen, daar van nieuwe inkrimping wel nimmer meer sprake zal zijn.

De op de inkrimping van 1886 gevolgde gewoonte om voor Indisch staatsingenieur aan te nemen, wie zich maar aanbiedt, kan niet genoeg worden gelaakt. Nogmaals, een tropisch land, waar men uit den aard der zaak, steeds onder ongunstige omstandigheden moet arbeiden, eischt daarom het allerbeste personeel, dat te krijgen is.

Het is wel aardig, dat in een in »De Ingenieur" van 17 April 1886 opgenomen artikel, getiteld »De nieuwe regeling van den waterstaat in Ned.-Indië" door J. E. d. M., deze ongelukkige wijze van aanvulling als een der gevolgen van de toen pas ingevoerde inkrimping wordt voorspeld, trouwens niet de eenige van de daar gedane voorspellingen, die geheel bewaarheid werd.

Ik behoef wel niet te zeggen, dat het geenszins mijn bedoeling is de na 1886 voor Indië aangenomen ingenieurs ook maar op eenigerlei wijze te grieven, en kan er zelfs terstond bijvoegen, dat ik geen hunner in hun werk ken. Zij zeiven zullen waarschijnlijk de eersten zijn om toe te geven, dat de vroegere wijze van aanvulling meer rationeel is.

Kon men die herstellen, en daarbij besluiten even als in 1878 geen ingenieur naar Indië te zenden, alvorens hem hier in de gelegenheid te hebben gesteld zijn intrede in de practijk te doen, dan ware op nieuw een van de gevolgen van de ongelukkige inkrimping van 1886 vervallen.

Gaat men verder, en neemt de voorstellen van den heer S.

aan, dan zouden wij met vreugde meer dan herstel van het oude, aanmerkelijken voortuitgang, begroeten.

De tijd is er, zooals wij zagen, rijp voor. Er valt een geschiedenis van den Indischen \Vaterstaat te onderwijzen. Opent men daarbij den jongen ingenieurs de gelegenheid na eenige jaren oefening in de uitvoering van werken door een studiereis in die landen, waar irrigatie sinds eeuwen gedreven wordt, het geleerde aan te vullen, dan zou er weinig meer te wenschen overblijven.

Ook voor ingenieurs met verlof zou een dergelijke reis hoogst nuttig wezen, en zonder twijfel zijn er onder hen, die zich bij herstel in activiteit gaarne daartoe lieten vinden.

Is hierboven de aandacht gevestigd op datgene, wat tot herstel van de vroegere goede aanvulling van het Indisch ingenieurskorps kan worden gedaan, en hoe men die aanvulling door het volgen van de plannen van den heer S. nog veel zou kunnen verbeteren, ik haast mij terstond te laten volgen, dat dit niet het meest urgente is, wat voor het personeel van den waterstaat in Indië behoort te geschieden.

De wonde plek van dat personeel is het korps opzichters. Dat bevat vele personen, die niet behoorlijk practisch ontwikkeld zijn, die niet met vrucht de détails der uitvoering kunnen leiden, d. i. in 't kort niet berekend zijn voor die taak, die toch meer bepaaldelijk de hunne is.

De eischen van het vroegere opzichters examen, van vóór ultimo 1887, tot het behalen van de zoogenaamde eerste en tweede nota, waren, vooral wat het theoretisch en practisch gedeelte der eigenlijke bouwvakken betreft, te laag, terwijl waarschijnlijk gebrek aan opzichters er dikwijls toe leidde van die lage eischen nog wat te laten vallen.

Dientengevolge zijn er op het oogenblik in Indië nog te veel opzichters, die, in weerwil van de behaalde diploma's niet in alle opzichten bruikbaar zijn.

Rechtvaardigheid verbiedt natuurlijk hen als onbruikbaar te ontslaan, want het is niet hun schuld, dat men vroeger te lichte eischen stelde, zich met mindere hoedanigheid vergenoegde.

Het beste zal wel zijn hen in de gelegenheid te stellen het ontbrekende zooveel mogelijk aan te vullen, door hen b. v. op de grootere werken onder het toezicht van voor flink bekend staande oudere collega's te plaatsen.

In geen geval is het geraden zulke krachten naar die residenties te zenden, waar ze terstond geheel zelfstandig moeten optreden, of hen bij de opname-brigades in te deelen. Dan ontneemt men hun alle kans ooit bruikbaar te worden, en bezorgt zichzelf groot nadeel, daar zij toch minstens hun volle twintig jaar zullen moeten uitdienen.

Het spreekt wel vanzelf, dat hier terstond dankbaar wordt erkend, dat er in Indië naast deze minder bruikbare tal van hoogst bekwame, zeer bruikbare opzichters slechts voor het noemen zijn, zoowel onder die in Europa examen deden, als onder de op Java gevormde, doch dit mag geen reden zijn voor mogelijke verbetering de oogen te sluiten.

Zooals reeds meer gezegd werd, eischt het algemeen belang in een tropisch land het beste, wat de ambtenaarsmarkt oplevert, kan men het vooral niet met een mindere hoedanigheid dan in Europa doen. En algemeen belang èn eigenbelang zijn in dit geval geheel één. Geen beter middel toch om tot dat flinke doorzetten van openbare werken te geraken, dat tegenwoordig de meeste onzer politieke partijen in hun vaandel schrijven, dan een personeel, dat in alle opzichten uitmunt. Goede en goedkoope uitvoering zijn dan gewaarborgd.

Ik voeg hier terstond bij, dat het nieuwe programma voor de opzichtersexamens, K. B. van 15 Augustus 1887 No. 22, door het stellen van hoogere, vooral ook hoogere practische eischen, o. a. beoefening van het ambacht van timmerman, alles geeft, wat men op dit punt maar wenschen kan.

Veel zal intusschen afhangen van de wijze van toepassing. Ik hoop, dat die, èn in Nederland èn in Indië, zoo streng mogelijk is en zal zijn, opdat mettertijd in Indië ook op dit punt gemis aan hoeveelheid door betere hoedanigheid zal worden vergoed.

Dat men in geen geval iets van de eischen van het examenprogramma late vallen, wanneer mocht blijken, dat zich geen voldoend aantal candidaten aanmeldt.

Het is mij geheel onbekend, hoe het thans daarmede staat. Wel weet ik, dat men geen vaste jaarlijksche aanvrage doet en eerst na gebleken behoefte examen houdt, terwijl de vooruitzichten der opzichters er sinds de inkrimping van 1886 niet beter op werden. Toen toch werd hun maximum-traktement van f 600 tot f 450 in de maand verminderd.

Ook de vernederende bepaling van op de mailbooten als passagier 2de klasse te moeten reizen is, meen ik, uit dien tijd