325

De President J. F. W. Conrad opende de -vergadering en had weder den treurigen plicht te vervullen, met enkele woorden te herdenken de leden, die sedert de vorige bijeenkomst door den dood aan het Instituut ontvallen zijn.

M. D. Graaf Van Limburg Stirum, de wakkere strijder voor den persoonlijken dienstplicht, overleed 22 Juli jl. te 's-Gravenhage in den ouderdom van bijna 84 jaren; hij kwam in 1821 als cadet op de artillerie- en genieschool te Delft, werd in 1825 benoemd tot 2e luitenant en spoedig daarna geplaatst bij den staf der genie.

Hij doorliep achtereenvolgens de verschillende rangen, werd in November 1867 benoemd tot generaal-majoor bij het wapen der genie en had gedurende korten tijd zitting in het 3e Ministerie-Thorbecke, als Minister van Oorlog, doch zijn voornemen om met eene wijziging der militiewet afschaffing van de plaatsvervanging te verkrijgen, was oorzaak van zijn aftreden.

Tal van brochures op het gebied van krijgswetenschappen werden door hem geschreven en verschillende ridderkruisen versierden zijne borst.

Door den dood van C. A. Boonacker verloor het korps der genietroepen een veelbelovend jong officier; in zijne werkzaamheden nauwgezet, was hij voor zijne kameraden een hartelijk vriend.

Johannes Verloop, een der steunpilaren van de voormalige Ned. Rhijnspoorwegmaatschappij, overleed plotseling den llden Augustus j.1. te Utrecht op 76-jarigen leeftijd.

Aanvankelijk opgeleid in het molenmakersvak, was hij later werkzaam in eene ijzergieterij en fabriek van werktuigen, om vervolgens belast te worden met het toezicht op de vervaardiging van spoorwegmaterieel voor de Ned. Rhijnspoorwegmaatschappij.

Eerst als opzichter werkzaam, werd hij later tot ingenieur benoemd en bleef tot voor enkele jaren als zoodanig bij de maatschappij in dienst; daarna trad hij als adviseur op en was in de gelegenheid de maatschappij met zijne rijke ervaring te blijven dienen totdat deze zelf op het einde van het vorige jaar ophield te bestaan en de lijnen overgingen in handen van den Staat.

Hij was gerechtigd tot het dragen van verschillende ridderkruizen en zijn naam zal steeds met eere genoemd worden in de geschiedenis van ons spoorwegwezen 1

De notulen van de vorige Instituutsvergadering waren in druk aan de leden rondgezonden; zij gaven geene aanleiding tot beraadslaging of stemming, zoodat zij onveranderd werden goedgekeurd.

In den oproepingsbrief waren wederom eene menigte ontvangen boekwerken vermeld en voor een gedeelte ter inzage aanwezig.

Door den Raad van Bestuur werd voorgesteld aan art. 13 der Verordeningen de navolgende zinsnede toe te voegen :

»De Raad van Bestuur kan besluiten in de Notulen op te nemen «brieven, aan de vergadering gericht, ook al zijn deze slechts verkort saan de vergadering medegedeeld, alsmede bijlagen tot gehouden voorsdrachten, die staande de vergadering zijn overgelegd."

De bedoeling van deze bijvoeging is voornamelijk om tijdverlies te voorkomen, dat het gevolg is van de voorlezing van stukken, die daartoe minder geschikt zijn.

Dit voorste), door den President nader toegelicht, werd met algemeene stemmen aangenomen.

Verder werd medegedeeld, dat het Instituut bij het zevende Internationale Congres van Hygiëne en Demographie te Londen vertegenwoordigd was geworden door het lid M. Symons. Bij brief van 26 Augustus 1.1. had genoemd lid verzocht in eene volgende vergadering daarover verslag te. mogen uitbrengen.

Van den hoofdingenieur van den Waterstaat in het 9e district was een brief ingekomen ten geleide van de weerkundige en waterwaarnemingen aan Den Helder gedurende de maand Juni 1891; als naar gewoonte zullen deze tabellen worden gedrukt.

Aan de leden werd gelegenheid gegeven tot inzage van eene circulaire van den president der uitvoerende commissie uit de hoofdcommissie van Ingenieurs-genootschappen in de Vereenigde Staten en Canada, betreffende het houden van een «Internationaal Congres van Ingenieurs" ter gelegenheid van de wereldtentoonstelling te Chicago in 1893.

Naar aanleiding van een brief van de Vereeniging ter bevordering van de uitvoering van werken in het buitenland door Nederlanders, strekkende ten geleide van een «Memorandum relative to the improvement of the Hwang-Ho or Yellow River in North-China, by J. G. W. Fijnje van Salverda, and Report of P. G. van Schermbeek and A. Visser", wenscbte het lid W. F. Leemans eenige inlichtingen te mogen geven, doch in verband met den weinig beschikbaren tijd verzocht hij hiermede tot eene volgende vergadering te mogen wachten; wellicht zou de heer Van Schermbeek zich dan wel bereid verklaren, eenige mededeelingen te doen over zijne reis door China.

Van het lid F. W. Westerouen van Meeteren was een schrijven ontvangen over het van 21—26 September te Bern te houden Internationaal Congres over ongelukken bij den arbeid.

Op uitnoodiging van den President lichtte de heer Westerouen van Meeteren zijn schrijven nader toe.

Tijdens de tentoonstelling van 1889 te Parijs was het eerste congres over dit onderwerp gehouden ; daar waren zeer belangrijke mededeelingen gedaan en wellicht zou dit tweede congres ons veel kunnen leeren voor wat thans ook in ons vaderland van actueel belang is geworden.

De verschillende onderwerpen die aan de orde gesteld zullen worden, zijn te rangschikken in drie afdeelingen : de statistiek van het aantal en den aard der ongelukken, een overzicht van de wetgeving op dit gebied in de verschillende landen en ten derde de assurantie van werklieden tegen ongelukken.

Sedert verschillende departementen van algemeen bestuur hier te lande in bestekken het verzekeren van werklieden voorschrijven en bij het vraagstuk der ongelukken zoowel overdrijving als geringschatting in het spel is, is het wenschelijk, dat ook wij meerdere gegevens op dit gebied verkrijgen en ons voordeel doen met de ervaring in andere landen reeds verkregen.

Op voorstel van den President werd het lid Westerouen van Meeteren tot afgevaardigde benoemd, terwijl het Instituut lid zal worden van het Congres om alle officiëele bescheiden in eigendom te verkrijgen.

Betreffende het vijfde Internationaal Congres van binnenlandsche scheepvaart, in 1892 te Parijs te houden, deed het raadslid J. F. W. Conrad eenige mededeelingen.

In no. 31 van dit Weekblad dato 1 Augustus is het programma van de werkzaamheden en van de vraagstukken, die dan behandeld zullen worden, opgenomen.

De havens zullen in verband met de binnenlandsche scheepvaart beschouwd worden, in hun constructie, onderhoud en exploitatie; voor ons land voorzeker ook een zaak van groot belang. Evenals in'Manchester zal ook nu weder eene tentoonstelling worden georganiseerd; de Raad van Bestuur zal voor Nederland als tusschenpersoon optreden en wanneer de leden lust en gelegenheid hebben, kunnen zij feiten en waarnemingen verzamelen en vóór 15 Februari 1892 inzenden.

De memories dienen zoo beknopt mogelijk te zijn en mogen geene algemeene beschouwingen bevatten, daar zij moeten worden beschouwd als inleiding tot debat. De verdediging van kanaalboorden, de quaestie van watertollen en de verbetering van beneden-rivieren met hunne monden komen op het programma voor en zijn onderwerpen vooral in Nederland steeds aan de orde van den dag. Door den Raad van Bestuur zal worden getracht dat onze Kamers van Koophandel en Scheepvaartvereenigingen, die tot heden op deze congressen niet werden vertegenwoordigd tot deelname worden opgewekt. De contributie bedraagt als naar gewoonte 25 francs. Ten slotte werd besloten Prof. Snijders uit te noodigen het Instituut te vertegenwoordigen op het Electro-technisch Congres, dat binnenkort te Frankfort bijeenkomt.

Van het raadslid C. Lely was bericht ingekomen, dat hij dooide benoeming tot Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid zich genoodzaakt zag te bedanken als lid van den Raad van Bestuur; ingevolge de voorschriften van het reglement moet in de eerstvolgende vergadering in dergelijke vacature worden voorzien, doch op voorstel van den President werd deze verkiezing tot de volgende vergadering uitgesteld. Door dit bedanken had de Vereeniging tevens zijn penning" meester en de Commissie in zake de open doorgraving (plan Huet), zijn secretaris verloren.

Het penningmeesterschap zal tijdelijk worden waargenomen door het raadslid F. M. van Panthaleon baron van Eek.

Als gewone leden waren voorgesteld en werden met algemeene stemmen aangenomen de heeren : A. E. Barnaart, landhuishoudkundige te Vogelenzang, J. N. Bastert,, lid van de Provinciale Staten van Utrecht te Maarsseveen en J. A. van Delden, koopman te Batavia. Nadat door de Secretaris voorlezing was gedaan van de namen der heeren, die in de volgende vergadering wenschen geballoteerd te worden, werd deze morgen-vergadering door den President gesloten.

Zooals uit bovenstaand overzicht blijkt, werden in deze vergadering van het Instituut geen geleerde verhandelingen of diepzinnige'beschouwingen geleverd; trouwens de omgeving was daartoe ook minder passend, want de ruime zaal van het Gebouw was in feestdosch gehuld, ter eere van de verwachte Fransche collega's, en alleen de spoedeischende zaken werden afgehandeld.

Door de goede zorgen van de plaatselijke commissie te 's-Gravenhage (de heeren : H. P. N. Halbertsma, O. J. A. Repelaer van Driel, E. H. Stieltjes, W. H. Teding van Berkhout en O P. E. Ribbius) was de zaal feestelijk en toepasselijk versierd.

De wanden prijkten met kolossale schilderijen, teekeningen en photographiën van de grootste en voornaamste bouw- en waterwerken, zoowel hier te lande als in lndië door het Rijk en particulieren tot stand gebracht; alles afgewisseld met groen, schilden en de nationale kleuren van Nederland en Frankrijk.

Na afloop van de werkzaamheden begaven de leden zich naar beneden, waar gezamenlijk koffie gedronken werd en ten slotte werden de laatste toebereidselen gemaakt voor de feestelijke ontvangst van de leden der «.Société des Ingénieurs Civüsi>. die tijdens de tentoonstellinoin 1889 te Parijs een honderdtal leden van het Kon. Instituut van Ingenieurs zoo hartelijk had ontvangen.

Een 50-tal leden van de Société hadden gevolg gegeven aan de uitnoodiging van het Instituut en werden om half twee uur ontvangen met een hartelijk welkom door den President, den heer J. F. W. Conrad, hen namens onze Vereeniging toegesproken.

De officiëele vertegenwoordiger van Frankrijk hier te lande, de Gezant en gevolmachtigd Minister van de Fransche Republiek, de heer Louis Legrand, had de uitnoodiging tot bijwoning dezer receptie welwillend aangenomen.

Nadat de toespraak van den heer Conrad door den heer G. E. Polonceau, Président de la Société, en den heer Legrand op waardeerende wijze was beantwoord, werd de eerewijn aangeboden en het woord verleend aan het lid Jhr. O. J. A. Repelaer van Driel om een kort overzicht te geven van de tentoongestelde werken en voornamelijk van die, welke men voornemens was te bezoeken. In de eerste plaats werd vermeld de Rotterdamsche Waterweg, met de zoo uitgebreide havens en handelsterreinen te Rotterdam. De moeilijkheden in