363

gelijkstroom-dynamo als motor met den accumulatorenstroom loopen totdat de wisselstroommachine haar synchrone snelheid bereikt heeft; van dit oogenblik af, draait men de werking om en de wisselstroommachine loopt als motor terwijl dan de gelijkstroommachine den gewenschten stroom kan leveren.

De hier opgestelde accumulatoren-batterij bestaat uit 168 elementen, systeem Tudok, type n°. 34. Deze batterij is verdeeld in twee deelen, welke onderling parallel geschakeld zijn. Zij is in staat gedurende 5 uren 1850 gloeilampen te doen branden, of kan gedurende dezen tijd een vermogen van 140 Pk. afgeven.

Naast de beide groote dynamo's zijn een groot aantal kleinere machines welke voor beweging door middel van riemen gebouwd zijn, tentoongesteld. Deze behooren alle tot het bekende type der trommelmachines en hebben twee verticaal staande magneten. Eenige dezer dynamo's zijn ook als motoren in de afdeeling voor werkplaatsen opgesteld, en drijven daar verschillende werktuigen. Fig. 3 stelt een dezer dynamo's (type L. H.) voor. Fig. 3.

Onder de interessantste zaken, welke wij in de SiEMENS'sche afdeeling aantreffen, behooren zeker wel de proefnemingen met hooggespannen stroom die hier dagelijks genomen worden.

De wisselstroom van 2000 Volt wordt in eenen in olie geplaatsten transformator omgezet in eenen van 20,000 Volt, en vervolgens door een dubbelkabel naar de op 350 M. afstand gelegen Maintentoonstelling geleid. Hier wordt de stroom weer tot de normale spanning teruggebracht, en voor verlichting gebruikt. Het is bekend op welke moeilijkheden men bij de kabels voor hooggespannen stroom bij het centraalstation te Deptford gestooten is, terwijl daar toch slechts de spanning 10,000 Volt bedraagt; hier zien wij een kabel — afkomstig uit de werken van Siemens Brothers & Co. te Londen — welke geschikt is voor een spanning van 20,000 Volt, en waarin tot nu toe nog geen storingen hebben plaats gehad.

Met den genoemden stroom worden een reeks zeer interessante verschijnselen, welke op hooge spanning betrekking hebben, vertoond.

(Wordt vervolgd.) F. C. D.

Plannen voor een wetenschappelijk grondwateronderzoek in Nederland.

Dat de kennis, die wij van den hydrographischen toestand van het onderaardsche Nederland bezitten, zeer gering is, werd reeds meer dan eens in «De Ingenieur» uitgesproken. Wij verwijzen hieromtrent naar het opstel van den heer F. E. L. Veeren, over het verband tusschen grond- en rivierwaterstanden (jg. 1890, n°. 13) en naar dat van den heer F. W. Smallenburg, over het grondwater als prise d'eau voor waterleidingen (jg. 1890, n°. 24). In April 1891 bracht de heer Veeren de grondwaterquaestie op het tapijt in de 4de sectie van het 3de Natuur- en Geneeskundig Congres. Wij meenden toen, dat het onderwerp gewichtig genoeg was om in dit blad een verslag van zijne rede te geven (jg. 1891, n°. 15).

Gaarne beamen wij, dat eene nauwkeurige kennis van de ondergrondsche water toestanden eene hooge wetenschappelijke waarde heeft. Over de middelen, die aangewend zouden moeten worden om tot die kennis te geraken, schreef de heer Veeren een opstel in de jongste aflevering van het Tijdschrift van het Kon. Aardrijkskundig Genootschap. Een beschouwing van deze plannen moge hier volgen.

De heer Veeren wenscht in de eerste plaats eene stroomkaart van het grondwater te vervaardigen. Volkomen juist is de opmerking, dat aan deze vervaardiging eene «verkenning van het terrein»

dient vooraf te gaan. Een behoorlijke stroomkaart toch moet ons volledige inlichtingen geven over de horizontale uitbreiding van het grondwater; zij geeft de ondergrondsche waterscheidingen aan, die, in 't algemeen, niet samenvallen met die der rivieren en beken. Zij dient het stroomgebied der grondwaterrivieren en de grenzen der grondwatermeren scherp te bepalen. Of, korter uitgedrukt, zij is in de eerste plaats een reliëfkaart van de waterkeerende (impermeabele) laag. Zij dient ons verder volledig in te lichten over den grondwaterspiegel. Men wenscht op de kaart lijnen van gelijk grondwaterniveau (hypohydrohypsen) aan te brengen, liefst van den hoogsten, den gemiddelden en den laagsten stand van het grondwater. Trekt men nu ook nog op deze kaart de bovengrondsche hoogtelijnen (tranches of isohypsen) dan is zij een verzamelstaat van alles, wat wij omtrent den loop van het grondwater, in verband met het terrein, weten.

Zulk eene kaart kan echter alleen dan eenige waarde hebben, als zij berust op uiterst talrijke gegevens, die aan twee voorwaarden voldoen. Zij moeten zich uitstrekken over vele jaren, en zij moeten een bepaalden graad van nauwkeurigheid bezitten.

Nu heeft de heer Veeren groot gelijk, als hij beweert, dat wij, tot nu toe, zulke gegevens niet bezitten. Wij gaan zelfs verder. Wij gelooven, dat wij ze nog in geen jaren zullen bezitten. Zeker, als wij maar cijfers genoeg hebben, is het trekken van de verschillende soorten van hypsen gemakkelijk genoeg. Er bestaat echter nog niet eens eene behoorlijke hoogtekaart van Nederland (1), waarop toch slechts ééne soort van lijnen, de isohypsen, behooren geteekend te worden.

Zoo lang dit het geval is, is er wel moed noodig om aan een ondergrondsche kaart te beginnen. Het geldt hier een onderzoek, zoo omvangrijk, zoo moeilijk, dat het de krachten van particulieren of vereenigingen Zeker te boven gaat. Hoe belangrijk ook de geheimzinnige waterbeweging onder onze voeten moge zijn, er is niet veel kans, dat dit interessante onderzoek spoedig, op flinke schaal, zal worden aangepakt van Staatswege. Gelooft echter iemand, dat de rivierkaart, of de waterstaatskaart, ooit door particulier initiatief tot stand zou zijn gekomen ? En toch is het vrij wat gemakkelijker de hydrographie op aarde na te gaan, waar men zijne oogen kan gebruiken, dan onder de aarde. Daar kan men bovendien voortbouwen op tal van uitstekende gegevens, sommige gedurende eeuwen voortgezet; hier moet men alles uit niets scheppen. Vóór het teekenen van eene stroomkaart van het grondwater in Nederland, zouden wij nog een onbepaald aantal jaren, op groote schaal, systematisch moeten waarnemen. Volgens eene vaste wetenschappelijke formule zou er gewerkt moeten worden. Men duizelt bij de gedachte aan het personeel, dat daarvoor noodig zou zijn, gedurende tal van jaren.

Men vergete daarbij niet, dat de heer Veeren zijne eischen niet laag stelt. Want, behalve stroomrichting en stroomsnelheid, stelt hij zich tot taak te weten te komen : a. het vermogen der grondwaterstroomen en de grootte der voortdurend beschikbare watermassa ; b. het onderling verband tusschen grond- en rivierwaterstanden ; e. de voeding van het grondwater en den invloed van het klimaat op de schommelingen van den grondwaterspiegel.

De heer Veeren denkt een begin te maken met zijn onderzoek in de Graafschap Zutphen, den zoogenaamden Gelderschen Achterhoek, een terrein, doorsneden door tal van beken, ieder aan eigenaardige hydrographische voorwaarden gebonden.

Het materiaal voor onderzoekingen, waarover hij nu reeds beschikt, bestaat uit 4 waarnemers van regenmeters, en wel te Zutphen, Lochem, Wehl en Winterswijk. Die heeren zullen zich ook wel met hygrometerwaarnemingen (met den psychrometer) willen belasten. »Aangezien de spanning van den waterdamp, evenals de temperatuur, eene dagelijksche periode bezit, kunnen wij niet met ééne waarneming per dag volstaan; zij moeten driemaal 's daags (8 uur 's m., 2 uur 's m., 8 uur 's av.) worden herhaald. Aan welke personen het meten der schommelingen van den grondwaterspiegel, alsmede het aflezen der peilschalen, moet toevertrouwd worden, kan voorloopig nog niet met zekerheid worden gezegd."

De schrijver hoopt, dat alle technische Rijks en Provinciale ambtenaren voor het doen van waarnemingen kunnen worden aangewezen. Aan gemeente- en waterschapsbesturen zou worden verzocht hunne ambtenaren de noodige waarnemingen te laten verrichten; aan diezelfde personen zou men de temperatuurwaarnemingen in eenige putten kunnen opdragen.

(1) Zie : «Rapport omtrent de wenschelijkheid van de vervaardiging eener hoogtekaart van Nederland», door A. A. Beekman (Tijdschrift Aardr. Genootschap, 15 Aug. 1891).