387

Uitgetrokken zijn. Art. 9. f 6000 voor verhoogen perrons van het ontworpen hoofdgebouw te Blerick, noodig in het uitsluitend belang van het militair vervoer.

» 10. » 10,800 voor het maken van een verbinding tusschen de Hoogeveensche Vaart en het stationsemplacement Hoogeveen, benevens de inrichting van het spoorwegbassin tot haven.

» 11. » 4-500 voor een woning voor den stationschef te Maastricht. (Wordt eerstdaags aanbesteed.)

» 12. » 4600 voor bet maken van een overkapping j

over het middenperron op station Venlo 1 Deze weren aanbrengen van retiraden op dat [ken komen perron. > vermoede-

» 13. » 4200 voor uitbreiding van het station Tilburg.\lijk dit jaar

» 14. » 11.600 » » » de werkplaatsen tel gereed.

Tilburg. I

» 15. » 101,000 voor het maken van een blijvend hoofdgebouw op station Vlissïngen (Haven).

» 16. » 5000 voor het maken van een loods voor locomotieven op station Vlissingen (Haven).

» 17. » 1,000,000 voor uitbereiding van het station 's-Her- \

togenbosch, met inbegrip van eene nieuwe / jn u-t_ en hoogere Diezebrug. \ voermo-

» 18. » 12,000 voor het maken van kruissporèn tusschen l ö' stations van het Noordernet der S. S. '

» 19. » 2100 voor uitbreiding van het hoofdgebouw op station Leeuwarden. (Komt vermoedelijk dit jaar gereed.)

» 20. » 325,000 voor uitbreiding van het station en van het hoofdgebouw op station Groningen. (Gedeeltelijk in uitvoering.)

» 21. » 91,800 voor uitbreiding van het station en van het hoofdgebouw op station Hengelo.

» 22. » 14,200 voor uitbreiding van het station Botterdam (Beurs). (In uitvoering.)

y> 23. » 50,000 voor wijziging van het goederenstation te Nijmegen. » 24. » 50,000 voor vernieuwing van de westelijke viaduct te

Amsterdam.

» 25. » 400,000 voor vernieuwing van de baan en den bovenbouw van de spoorwegen overgenomen van de Ned. Rhijnspoorwegmaatschappij.

In de Derde Afdeeling {Uitgaven door de bestaande exploitatiecontracten met kosten van aanleg gelijkgesteld) zijn uitgetrokken f 7600 voor de kosten van de overbrugging van het Hollandsch Diep; in de Vierde Afdeeling (Aankoop van Spoorwegen) f2600 voor renten, aan België uit te keeren, van de kosten voor werken tot uitbreiding van het station Esschen (Overeenkomst van 31 Oct. 1879, bekrachtigd bij de wet van 22 April 1880, Stbl. n°. 63), in de Vijfde Afdeeling (Onvoorziene uitgaven) f 89,558.

Totaal f 3,050,000.

De Memorie van Toelichting deelt betreffende de werken in de Eerste Afdeeling genoemd het volgende mede:

Van de werken van aanleg zijn die voor het station te Nijmegen, bestaande in het maken van tunnels en perrons en eene overkapping van het middenperron, nagenoeg voltooid.

Het ontwerp van het hoofdgebouw is vastgesteld ; de bouw zal nog in den loop van dit jaar worden aanbesteed.

De overkapping op het station Leeuwarden met eenige bijkomende werken is grootendeels voltooid.

Het gedeelte Schiedam—Maassluis van de lijn Schiedam—Hoek van Holland is voor de exploitatie gereed.

De werken voor het gedeelte Maassluis—Hoek van Holland zijn, met inbegrip van het maken van een kaaimuur en vischsteiger aan den Hoek van Holland aanbesteed. De aanbesteding der stationsgebouwen zal eerstdaags volgen.

De verlenging van de kap en de voetbrug over het station Geldermalsen zijn voltooid.

Omtrent de werken in de Tweede Afdeeling is aan te teek enen, dat de uitbreidingswerken te Tilburg en te Leeuwarden vermoedelijk dit jaar gereed komen, en dat de uitbreiding van station 's-Hertogenbosch (art. 17), het maken van kruissporèn op het Noordernet der S.S. (art. 18) en de uitbreiding van station Rotterdam-Beurs (art. 22) in uitvoering zijn. .

Voor de uitbreiding van het station te Groningen (art. 20) is m uitvoering het verrichten van grondwerken en het maken van veeladingen. Een bestek voor de vergrooting van het emplacement zal spoedig kunnen worden goedgekeurd.

Over de inrichting van het hoofdgebouw is nog overleg aanhangig.

Van de werken op station Vlissingen (Haven) (nieuw hoofdgebouw en locomotievenloods, artt. 15 en 16) en te Nijmegen (wijziging goederenstation, art. 23) zijn de ontwerpen in onderzoek.

Een voor de vernieuwing van de westelijke viaduct te Amsterdam van de Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij gevraagd ontwerp, is onlangs ontvangen en maakt thans een punt van overweging uit.

Voor de voltooiing van het goederenstation te Amsterdam en het bouwen van een station te Amersfoort zijn geene gelden uitgetrokken, omdat voor die werken nog geen ontwerpen zijn vastgesteld.

Van het bij de wet van 12 November 1890 {Staatsblad n°. 166) toegestaan bedrag van f 800,000, voor de vernieuwing van de baan en

den bovenbouw van den Rhijnspoorweg, zijn leveringen tot een bedrag van f 400,000 aanbesteed, hetwelk waarschijnlijk uit de begrooting van 1891 zal zijn te kwijten. De wederhelft van de bijdrage van f 800,000, zal vermoedelijk in 1892 kunnen worden verwerkt.

Aan batige sloten van vorige dienstjaren, incl. het vermoedelijk batig slot over 1891, is nog beschikbaar eene som vermoedelijk van f 2,773,050.565, zoodat ter bestrijding van de uitgaven voor den dienst van 1892, eene bijdrage uit Hoofdstuk IX der Staatsbegrooting noodig is van f 276,949.435.

De lengte der Staatsspoorwegen, voltooid en in exploitatie — ongerekend de overgenomen lijnen der Ned. Rhijn-Spoorwegmij. — bedraagt thans 1334.888 K.M., terwijl nog in aanleg is eene lengte van 24.762 K M.

Het personeel bij den aanleg van S.S. — daaronder niet begrepen de buitengewone opzichters bij de werken en leveringen — bestaat thans uit 3 eerstaanwezend-ingenieurs, 4 sectie-ingenieurs (waarvan één gedetacheerd aan het Dep. van Wat., H. en N. en één belast met de periodieke beproeving van de spoorwegbruggen), 2 hoofdopzichters (één gedetacheerd aan het Dep. v. W., H. en N.), 4 opzichters le kl., 5 opzichters 2e kl. (waarvan drie gedetacheerd als voren), 2 opzichters 3e kl. en 1 schrijver (gedetacheerd als voren).

Vergadering op 7 Oct. 1891. In de vergadering van 7 October j.1. had eene interpellatie over den toestand van het water in Gelderland en Overijssel plaats van den heer Van der Borch van Verwolde.

Deze vestigde de aandacht der Kamer en der Regeering op den allertreurigsten toestand van een gedeelte van Gelderland en Overijssel, veroorzaakt door herhaalde overstroomingen in den afgeloopen zomer, en op de groote schade daardoor geleden. De toestand eischt dringend verbetering, ook al was de zomer van 1891 exceptioneel. De Regeering moest zeer spoedig en zeer krachtig tusschenbeide treden om verbetering aan te brengen en de zoo zwaar geteisterde landstreek te hulp te komen. Daar de tegenwoordige Minister van Waterstaat door zijne vroegere werkzaamheden volkomen met den toestand bekend is, wenschte spreker eenige vragen omtrent zijne plannen in deze te doen, opdat nog in het' najaar tot de uitvoering der verbeteringen zou kunnen worden overgegaan. De nadeelige gevolgen der laatste natte jaren waren niet te voorzien geweest, maar des te meer waren exceptioneele maatregelen noodig. Daarom stelde hij de volgende vragen:

1°. hoe ver het door den ambtsvoorganger van den Minister ingestelde onderzoek omtrent de kleine rivieren gevorderd is; 2°. of Z. E. voornemens is om, zoodra dit onderzoek voldoende gevorderd is, van Rijkswege verbetering aan te brengen in den waterafvoer langs de kleine rivieren die haren oorsprong in het buitenland hebben ?

Dat deze interpellatie door den toestand der betrokken landstreek gerechtvaardigd was, zal iedereen toestemmen, maar dat het de heer Van der Borch van Verwolde was, die haar deed, mocht wel verwondering wekken. Immers in Februari 1888 was deze afgevaardigde een der heftigste bestrijders geweest van het door de Regeering ingediende wetsvoorstel, om aan het waterschap van De Berkel eene subsidie toe te staan van de helft van de kosten der verbetering van die rivier, tot een maximum-bedrag van f 350,000. De toestand van de Berkel werd toen door dien afgevaardigde als bevredigend geschetst.

De heer Goeman Borgesius kon dan ook niet nalaten den heer Van der Borch zijne inconsequentie voor de voeten te werpen. Wel moest de zaak, die jarenlang tegenover den heer Van der Borch was bepleit, urgent zijn, waar deze, die alle pogingen tot hulp had bestreden en tegengewerkt, thans zelf op onmiddellijke maatregelen kwam aandringen. Maar niet alleen de heer Van der Borch was bekeerd, ook uit de streek zelf was een adres ingekomen, waarin volmondig werd erkend, dat men indertijd — toen men een adres teekende tegen de subsidie-verleening — zijn belang verkeerd had ingezien. In de betrokken streek had men gedacht, dat na verwerping van het wetsvoorstel in 1888, de Staat de geheele kosten der verbetering zou dragen. Intusschen wordt thans in de Berkelstreek de behoefte aan spoedige verbetering algemeen gevoeld en men is vermoedelijk ook genegen naar krachten zelf bij te dragen.

De beer Van der Borch was evenwel in een ander uiterste vervallen, nu hij uitvoering verlangde van Rijkswege. Hiertegen waarschuwde de heer Goeman Borgesius, omdat dit verlangen op nieuw tot uitstel zou kunnen leiden. Hij hoopte evenwel, dat de verliezen in de Berkelstreek geleden, zouden mogen leiden tot eene hoogere subsidie dan vroeger werd voorgesteld, en dat zoo spoedig mogelijk een voorstel van den Minister mocht worden verwacht.

Ook de heer Kielstra drong op spoed aan. Hij had eene nota gereed gemaakt, die bij het Voorloopig Verslag over de Staatsbegrooting zal worden gevoegd, zoodat bij de behandeling daarvan de zaak zoo mogelijk tot oplossing kan komen. Het algemeen onderzoek betreffende de kleine rivieren heeft de zaak vertraagd ; men late thans niet langer het een op het ander wachten en helpe daar waar men gereed is. «Liever inconsequent dan onverstandig" had generaal Knoop eenmaal in de Kamer gezegd, maar deze herinnering van den heer Kielstra viel niet in den smaak van den heer Van der Borch. Van inconsequentie was bij hem geen sprake. Ook thans zou hij, evenals in 1888, tegen eene subsidie van f 350,000 stemmen, wanneer de last op de belanghebbenden gelegd even zwaar was. De Staat moest, dit was altijd zijn meening geweest, de verbetering der kleine rivieren bekostigen; slechts