39

M 4'.

Het water wordt over de vlakte van Gennevilliers verspreid door middel van een net van hoofdriolen van metselwerk of beton met middellijnen van 1.25 M. tot 1 M. en zijriolen of leidingen van 0.80 M. tot 0.30 M. middellijn. Het net heeft eene totale lengte van 49.427 M. Het water stoomt uit de leiding door 819 afsluitbare openingen in kleine greppels tusschen smalle beddingen, waarop de planten staan. Alleen de wortels der planten komen met het vocht in aanraking.

In 1894 is het net vergroot met 256 M. nieuwe leiding van 0.45 M. diameter, gemaakt in stukken van 2 M. lengte van gegoten cement (100 vol. deelen zand en 95 vol. deelen cement), die voorzien zijn van een ijzeren geraamte, dat bestaat uit een spiraal van + vormig ijzer (10 mM, bij 8 raM.) met een spoed van 60 mM., die in de lengterichting is versterkt door 12 staafjes van iets kleiner dwarsprofiel.

üe draineering van den bodem geschiedt door middel van 5 leidingen bestaande uit geperforeerde buizen van beton en dichte buizen van metselwerk wijd 0.30 M. en 0.45 M., met eene totale lengte van 10,724 M. en gelegd op 4 M. beneden de oppervlakte.

Van de 162 millioen M3 rioolwater, die Parijs in 93 opleverde, worden 33 millioen gebruikt voor de bevloeiing.

Het beste bewijs voor de deugdelijkheid van het irrigatiestelsel is, dat de stad zelf bijna geen land bezit, maar dat ieder landbouwer vrij is in het gebruik van rioolwater, en deze zich hiervan niet zou bedienen, indien het niet voordeelig was. De hoeveelheid water gebruikt in de verschillende tijden van het jaar is niet hetzelfde, ook is het aantal HA. dat per dag bevloeid wordt uiteenloopend. In 1893 heeft het land per HA. gemiddeld 43.000 M3 water opgeslorpt.

Verkregen resultaten. De huurwaarde van het land is gestegen van 90 a 150 frcs. tot 450 a 500 frcs. De bruto opbrengst per HA. wisselt af van 3000 tot 10,000 frcs. per jaar. De grondwaterspiegel van het geïrrigeerde terrein is slechts weinig gerezen, dank zij de goede draineering; het gefiltreerde water is voor het oog zeer helder en chemische en microscopische onderzoekingen bewijzen zijne zuiverheid; per cM3 heeft het 5000 bacteriën, het Seinewater te Berg 80,000 en het rioolwater 30 millioen. De bevolking groeit sterk aan en de gezondheidstoestand laat niets te wenschen over.

De stad Parijs heeft een stuk grond van ongeveer 1 HA. (jfirdin de la ville) waar de proeven omtrent de bemesting met rioolwater steeds worden voortgezet en het bewijs wordt geleverd dat zelfs bij eene overvloedige bevloeiing van 80,000 M3 en 130,000 Ms water per HA. per jaar de gewassen goed gedijen en liet water uitstekend wordt gereinigd.

De installatiekosten van de bevloeiingswerken van Gennevilliers hebben tot 1895 5,200,000 frcs. gekost, en de onderhouds- en exploitatiekosten hebben bedragen 418,000 frcs. De prijs van 1 M3. water op de vlakte van Gennevilliers bedraagt 0.0022 frc.

(Wordt vervolgd.)

Delft, 30 Dec. '96. v. Seters.

Bescherming van metalen tegen roesten.

Verschillende proeven zijn en worden nog steeds genomen, om een doeltreffend middel te vinden om voorwerpen tegen roest te beveiligen. Wij zullen eenige der vele methoden beschrijven, die in de laatste jaren zijn toegepast.

Heeft men gietijzeren voorwerpen, welke men voor roesten wil vrijwaren, zoo laat men zuren op deze inbijten. Na vervolgens aan den invloed van stoom, warm of koud water te zijn blootgesteld, brengt men de voorwerpen in een reservoir, hetwelk daarna luchtledig gemaakt wordt. Is deze bewerking afgeloopen zoo wordt in het reservoir een oplossing van pek, hars en gummi gebracht.

De op deze wijze behandelde voorwerpen zijn volkomen tegen oxydatie beveiligd en worden zelfs door zwakke zuren niet aangetast.

Een andere methode bestaat hierin, dat de giet- en smeedijzeren voorwerpen door bestrijking met den borstel, of ook wel door indompeling, met een kiezelzure laag bedekt worden, die spoedig droogt. Deze laag zal door verhitting der voorwerpen vloeibaar worden en daardoor gemakkelijk in de poriën van het metaal kunnen dringen. Na afkoeling wordt een dichte en gelijkmatige laag verkregen, die een matzwarte kleur bezit.

Het is evenwel voorgekomen dat deze bedekkende laag na verloop van eenigen tijd ging afbladderen.

Bétere resultaten geeft dan ook de volgende methode. De

gietijzeren voorwerpen als: waterleidingsbuizen, ornamenten, hekken enz. worden op een 3,5 M. lange slede gelegd en in een vlamoven van 600—700° G. eerst gedurende een 15 tal minuten aan den invloed van oxydeerend, daarna aan den invloed van reduceerend werkende gasgeneratoren blootgesteld.

Na afkoeling zijn de voorwerpen voor oxydatie ongevoelig geworden en hebben een gelijkmatige blauwachtige tint aangenomen.

Een tamelijk voldoend bronsachtig bedekmiddel ter voorkoming van oxydatie wordt als volgt verkregen. De blank gepoetste en ontvette voorwerpen worden aan de dampen van een verhit mengsel van zoutzuur en salpeterzuur (1 : 1) gedurende 2 a 5 minuten blootgesteld, tot een bronskleur op de voorwerpen zichtbaar geworden is. Hierop volgt een inwrijving met vaseline, waarop een verhitting volgt. Zijn de voorwerpen weder afgekoeld, zoo worden zij nogmaals met vaseline ingewreven, waardoor zij een licht roodbruine kleur aannemen.

Wordt het mengsel van zout- en salpeterzuur bovendien vermengd met azijnzuur, zoo wordt een bronsgele tint te voorschijn geroepen. Afhankelijk evenwel van de toevoeging van een derde zuur, kan eene variatie in tint verkregen worden.

Als een goedkoop middel om ijzeren buizen tegen oxydatie te beveiligen wordt het «Emaille de fer contre-oxydé» aanbevolen. De samenstelling hiervan is: 130 deelen tot poeder gemalen glaskristal, 20,5 deelen soda en 12 deelen boorzuur. Dit mengsel wordt in smeltkroezen gesmolten en door stampen en malen in een fijn poeder omgezet. Vooreerst worden de buizen of andere ijzeren voorwerpen op de gewone wijze door bijtmiddelen gereinigd en daarna gedroogd, waarna de voorwerpen met een Arabische gomoplossing of een ander kleefmiddel bestreken worden, om ten slotte het boven verkregen poeder door middel van een zeef hierop te verdeelen. Daarna worden de voorwerpen in een ruimte, met een temperatuur van ongeveer 160° C. gebracht, zoolang tot het poeder gesmolten is. De aldus verkregen laag beschut het ijzer volkomen tegen oxydatie.

Ten slotte vermelden wij nog een methode van Dr. Deninger te Dresden, die van groot belang geacht wordt.

Hij voorziet het ijzer met een voor oxydatie beschermende laag, welke chemisch met het ijzer verbonden is. Onder inwerking van een oplossing van ferrocyaanwaterstofzuur wordt het ijzer door een dunne, homogeene, in water onoplosbare laag van Berlijnsch blauw bedekt. Even wel moet door door de praktijk nog uitgewezen worden, of deze laag voor lucht en licht ongevoelig is. Is dit laatste het geval en zijn de resultaten gunstig-, zoo is deze methode van groote beteekenis.

Tot nu toe is de volgende wijze van bewerken de beste gebleken: De alkoholische oplossing van ferrocyaanwaterstofzuur wordt met lijnolievernis onder toevoeging van een weinig terpentijn of benzol vermengd, waardoor een gelijkmatige vloeistof verkregen wordt, die zich gemakkelijk laat uitstrijken. Na het verdampen van den spiritus biedt het vernis een uitstekende beschermende laag voor het op het ijzer neergeslagen Berlijnsch blauw. Een langdurige en soms kostbare voorbewerking van het ijzer, zooals voor sommige oudere methoden, is niet noodig. Alleen moeten meer dikkere roestlagen verwijderd worden, daar anders een innige aanraking van het metaal en ferrocyaanwaterstofzuur niet verkregen wordt.

J. v. d. B.

Zorg voor den landbouw.

In hare beantwoording der algemeene beschouwingen, in de afdeelingen der Eerste Kamer over de Staatsbegrooting gevoerd, blijft de Regeering bij hare meening, dat er geen afdoende reden bestaat om de zorg voor de landbouwbelangen anders dan thans in te richten.

Voorshands kan zij niet inzien, dat de onvermijdelijkheid vaststaat tot oprichting van een afzonderlijk landbouwdepartement gelijk in 1877 geleid heeft om een afzonderlijk Ministerie van Waterstaat, Handel en Nijverheid in het leven te roepen. De aanzienlijke kosten daaraan verbonden, kunnen bovendien nuttiger in het belang van den landbouw zeiven worden besteed.

Minder bezwaar ware verbonden aan concentratie van alle landbouwaangelegenheden als afdeeling aan één departement. De Regeering vraagt echter, of wel een verantwoordelijk hoofd van een departement ware aan te treffen, die naast de andere Staatsbelangen aan hem opgedragen, met alle onderdeelen der landbouwzaken genoegzaam bekend is?

Het denkbeeld om de bestaande departementen anders in te