53

M 5.

Betonwerken.

Uit de voordracht door den fabrikant Eugen Dijckerhoff (Biebrich a. Rh.) in een vergadering der «Arch. u. Ing. Verein.» te Wiesbaden gehouden, zullen wij een en ander beknopt mededeelen.

De eerste toepassing van beton op groote schaal vond te Wiesbaden plaats. Voor het buizennet der aan te leggen waterleiding koos men cementbuizen.

Verschillende proeven werden genomen met het doel om meer met de eigenaardigheden van het beton bekend te geraken. Ten dien einde werden verschillende druk- en trekproeven met betonlichamen genomen, om daardoor tot een juiste verhouding van zand, cement en grind te komen. Vervolgens kon door een omvangrijk onderzoek het weerstandsvermogen tegen in- en uitwendigen druk vastgesteld worden.

In het jaar 1882 werd door de firma Dijckerhoff en Widmann het groote waterreservoir te Wiesbaden in beton opgetrokken. ,

De ondervinding hierbij opgedaan, mede de voortdurende serie van proeven door de firma genomen, voerde tot een steeds grootere toepassing van het beton, daar volkomen bleek dat goede en zaakkundig verwerkte beton een groot weerstandsvermogen bezat tegen druk- en trekspanningen.

Ook in den bruggenbouw vindt het beton meer en meer toepassing en zeer groote vorderingen zijn in de laatste jaren hierin gemaakt. Behalve werken, die door hunne groote afmetingen imponeeren, als de kolossale spoorwegwerken te Friednchstadt

bij Uresden, weroen tairijKe uruggen ±,>COuc ... -ro

trokken. Mede verdient vermelding een uitgevoerde brugteJNeurenberg, waarvan de platte grond een plotselinge sterke kromming van 10 M. straal vertoont. Was van een ander bouwmateriaal dan beton gebruik gemaakt, zoo hadden zich zeker vele moeilijkheden voorgedaan. Thans is daar geen sprake van geweest. , .

Behalve het voordeel dat de vorm van het bouwplan geen «rroote moeielijkheden oplevert, bezit de toepassing van het beton nog het voordeel, dat met den bouw een klein tijdsverloop gemoeid is.

Onder de door genoemde firma uitgevoerde werken, noemen wij nog de aquaduct voor de waterleiding te München, de Hackerbrug aldaar en de Carolabrug over de Elbe te Dresden. Deze laatste bestaat uit vier openingen gemiddeld van 20 M. spanwijdte. Zij is geheel in beton opgetrokken, terwijl landhoofden en pijlers met zandsteen bekleed zijn. Met het oog op tijd-en geldbesparing besloot men het geheel in beton op te trekken. De gebruikte hoeveelheid beton bedroeg 18.000 M3.

Tegenwoordig zelfs nog, zoo zegt hij verder, bestaan over de goede verhouding van de bestanddeelen van het beton nog onjuiste begrippen. In vele kringen heerscht nog het minder goede denkbeeld dat b.v. beton samengesteld uit 1 deel cement, 6 deelen zand en 4 deelen grind een betere verhouding is dan het beton van dezelfde samenstelling, waaraan nog 8 deelen steenslag toeo-evoegd worden. Dit is evenwel onjuist. Alle toevoegingen van grind en steenslag, binnen zekere grenzen, dragen integendeel bij tot de verhooging van de vastheid van het beton.

Juist door toevoeging van een groote hoeveelheid steenslag wordt het voordeel verkregen, dat betonwerken, die aan temperatuursinvloeden onderhevig zullen zijn, aan kleinere uitzetting en krimping onderworpen zijn, dan wanneer van een kleinere toevoeging van steenslag uit is gegaan. j v D g

STATEN-GENERAAL. De Waterstaatsbegrooting voor 1897.

DEBAT TWEEDE KAMER. (Vervolg van bladz. 42).

Bii de spoorwegquesties, die ter sprake kwamen, moet in de eerste plaats de zaak van den N.-0. Locaalspoorweg onze aandacht eenige oogenbükken in beslag nemen.

Twee sprekers, de heeren Roessingh en Smidt, openden het vrij uitvoerig debat over dit onderwerp, dat den Minister menig minder aangenaam oogenblik moet hebben gebracht.

Men herinnert zich, dat den 6den Maart 1895 met 57 tegen 11 stemmen door de Kamer, naar aanleiding van een ingekomen adres, het vertrouwen werd uitgesproken, dat de Regeering de totstandkoming van deze lijn krachtig zou steunen.

Wat was — zoo vroeg de heer Smidt — het fondament van

's Ministers oppositie tegen de zijns ondanks aangenomen conclusie? Wij teekenen daaromtrent het volgende uit de rede van den afgevaardigde aan ;

«Na te hebben betoogt dat de streek zelve belangstelling moest toonen daadwerkelijke belangstelling moest toonen, door zelve financieele offers te brengen, wees de Minister op de som van slechts 77,000 gulden die voor die zaak daar was bijeengebracht.

Welnu mijnheer de Voorzitter, wij, het in het algemeen met dit standpunt van den Minister eens zijnde, eveneens van oordeel, dat inderdaad waar steun wordt gevraagd van Regeeringswege voor het een of ander verkeersmiddel in de eene of andere streek werkelijk geeischt mag worden van de zijde der Regeering het brengen van financieele offers door de betrokken streek zelf, wij wezen destijds ten opzichte van de hierbedoelde streek en ten opzichte van hier besproken f 77 000, op de wijze, waarop dat geld was gevraagd. Wij betoogden dat 'juist die wijze aanleiding was geweest, dat niet meer geld was gegeven. Het was toch eene aanvraag a fonds perdu. En nog, Mijnheer de Voorzittei', als men op die wijze geld vraagt — ik wensen mijne overtuiging in deze ronduit te zeggen — dan moet men zich nog verbazen dat in die streek nog f 77,000 bijeenkwam. Wat is nu sedert gebleken 1

Sedert is gebleken, dat toen men op eene andere wijze geld ging vragen toen men geld vroeg op aandeelen in de zaak, een garisch ander bedrag werd bijeengebracht. Toen bleek het dat voor twee millioen zegge f 2,000.000, door die streek werd ingeschreven.

Het is inderdaad aangenaam, Mijnheer de Voorzitter, wanneer men overtuigd is van het goede van eene zaak, wanneer men in gemoede meent in die zaak een juist inzicht te hebben, dat de uitslag de juistheid daarvan bewijst. En hier is dat schlagend gebleken. Want ik overdrijf niet Mijnheer de Voorzitter, wanneer ik zeg, dat ik stellig had verwacht dat groote sommen zouden worden bijeengebracht, ook in deze

streken waar groote sommen niet zoo heel gemaKueiijK zijn te vuikrijcen' maar dat de uitslag van 2 millioen ook mijne verwachtingen

°VWelnn Mijnheer de Voorzitter, die som van twee millioen heeft ook op den Minister indruk gemaakt, een overweldigenden indruk, zou ik biina zeggen ja, wanneer de uitdrukking parlementair ware, dan zou ik haar aaarne ontleenen aan een natuurverschijnsel, dat nog al leven maakt omdat ik daardoor juist zou weergeven den indruk, die de grootte van de ingeschreven som op den Minister moet hebben gemaakt. En wat is nu sedert de grootte van die som gebleken is, gebeurd .»

Op deze vraag vinden wij in de rede van den heer Roessingh het volgende antwoord :

«Wij weten dat reeds in 1889 door de Regeering een verzoek om concessie werd ontvangen, dat twee concept-contracten het licht zagen. En nu zegt de Regeering: «Opnieuw kunnen de onderhandelingen hervat worden." , „

Met grooten ijver was, sedert hier het gunstig besluit in de Kamer werd genomen, door het betrokken comité de zaak ter hand genomen. Provinciale Staten, gemeentebesturen, particulieren — allen deden wat zii konden om het resultaat te verkrijgen, dat indertijd den Minister aanleiding 'gaf te verzekeren, dat de zaak ernstig overwogen moest worden Overwogen, Mijnheer de Voorzitter, dat wil wat zeggen! En nog hebben wij nu hoegenaamd geene zekerheid hoe het met de zaak staat terwijl het comité, daarnaar gevraagd, niets van alle die over-

WeToene'eindeT^krhet comité, het wachten moede, het waagde iets meer gewaar te worden, ontving het tot bescheid: «spoedig» zal een antwoord komen Maar hoe lang duurde dat «spoedig». Men wachtte en wachtte; geen antwoord! Wat is dan «spoedig» in de taxatie van den Minister ?

In het Noordoosten van het land beklaagde men zich bij hen, die indertijd belangstelling in de zaak getoond hadden, en vraagt dezen: Tracht ons iets mede te deelen, eenige zekerheid te verschaffen!

7oo kwam het tot eene conferentie van eenige afgevaardigden met j_„ TU mp«n mwnn nnbo^VmirlOTiheid te beaaan, als ik mece-

deel dat die afgevaardigden na die conferentie met goede hoop heengingen De Minister verzekerde, dat Zijne Exellentie in hoofdzaak, wat de financieele zijde van het vraagstuk betrof, in overeenstemming gekomen was met den Minister van Financiën, terwijl hij uitzicht gat en de hoop uitte tegen den nu gepasseerden zomer een wetsontwerp te kunnen indienen, dat in den herfst of winter zoude kunnen worden

^M^vroeg of men hiervan eenige mededeeling mocht doen. Behalve eenige bijzonderheden, die door den Minister als vertrouwelijk werden medegedeeld, werd dit toegestaan. . .

Zoo kwam er dus, met medeweten van den Minister, een benent in de wereld «dat er een wetsontwerp in voorbereiding was.» Dat gat blijdschap in die streken, en de spanning, waarin men zoo lang verkeerd had, kreeg verlichting. „ ,

De zomer kwam en de zomer ging, maar er kwam niets! De nerrst kwam men ontving niets! De begrooting kwam er kwam geen licht omtrent den stand van den locaal-spoorweg. Is het vreemd dat men zich era verwonderde in die streek? Men heeft over het algemeen daar no„ ai vertrouwen op het woord eener Regeering. Men gelooft dat als de Regeering iets zegt, men er staat op kan maken. En was er nu geen vrees "dat het vertrouwen aanmerkelijk geschokt werd, dat men dit op die wijze ging ondermijnen? Of waren het soms de berichtgevers geweest die met ijdele voorspiegelingen dingen hadden laten zien, die