M l*.

210

terrein te Breda werd van oud materieel een wissel met zijlijntje gelegd naar de brandstofloods, waardoor de lossing van de brandstof wordt vergemakkelijkt. Het water wordt nog steeds getrokken uit Nortonbuizen, zoowel te Breda als te Oosterhout. In laatstgenoemde plaats werd een nieuwe pomp aangebracht.

Wat Weg en Werken betreft vond te Breda door de aansluiting met de Zuid-Nederlandsche Stoomtramweg-Maatschappij een aanzienlijke verandering plaats van de overlaadsporen op het emplacement van den Staatsspoorweg.

Voorts werd een aanvang gemaakt met het aanbrengen van houten dwarsliggers onder de rails op het baanvak tusschen den spoorwegovergang en Teteringen, ten einde daardoor den rustigen gang van het materieel te bevorderen.

De kosten van het onderhoud van den weg beliepen f 4.323.91 34 tegen f 6.148.05J4 in 1895, of per dagkilometer f 0.472 tegen f 0.673.

Het aantal Locomotieven werd niet gewijzigd en bedraagt zeven. Het aantal afgelegde treinkilometers bedroeg 131.078 tegen 125.792 in 1895. Het materieel bestaat verder uit 6 rijtuigen le klasse en 10 rijtuigen 2e klasse, 5 gesloten goederenwagens, 8 open goederenwagens en 4 tweewielige bagagewagentjes.

Het Personenvervoer bracht f 41.234.82 op tegen f 39.218.1334 in 1895, of f 2.016.6834 meer.

Het aantal reizigers bedroeg 184.173 tegen 173.680 in 1895, of 10.493 meer.

De vermeerdering van het aantal reizigers bedroeg voor de lijn Breda—Oosterhout 5.522, voor Oosterhout—Geertruidenberg 4.316 en voor Oosterhout—Dongen 655.

Het eerste-klasse-vervoer bracht f 11.161.52^ op of 27.07 pCt. van het geheel; het tweede-klasse-vervoer f 30.073.2934 of 72.93 pCt. In het vorig jaar was die verhouding 27.16 pCt. en 72.84 pCt.

Het eerste-klasse-vervoer vermeerderde met f 509.19J4 of met 4.78 pCt; het tweede-klasse-vervoer met f 1.507.49 of 5.27 pCt.

De gemiddelde opbrengst per reiziger beliep f 0.223 en in 1895 f 0.226.

Het Goederenvervoer bracht f 19.397.273^ op tegen f 18.072.07 in 1895; de opbrengst der Boodsehapkaarten beliep f 841.90 tegen f 678.30 in het vorig jaar; die der Bestelgelden f 25.80 tegen f 26.10 in 1895, terwijl aan Annonces werd ontvangen f 56.—, tegen in 1895 f 220.60.

De Exploitatiekosten bedroegen f 40.911.6234 of f 4.47 per dagkilometer, tegen f 42.728,78K of 4.68 per dagkilometer in 1895, en per treinkilometer f 0.312 tegen f 0.329 in 1895.

Na bepaling der afschrijvingen op f 10.027.46 sluit de Winst- en Verliesrekening met een winstcijfer van f 16.187.39.

Van de gemaakte winst wordt f 15.000.— ot 234 pCt. dividend uitgekeerd en f 812.39 als onverdeeld saldo overgeschreven op 1897.

Amsterdamsche-Qmnibus-Maatschappij.

Het volgende is ontleend aan het verslag.

Het jaar 1896 gaf voor de vennootschap wederom gunstige resultaten. Dank zij den zeer lagen prijzen der fourage (een hoofd-factor in ons bedrijf) en een gunstig op het verkeer werkend zomerweder, kunnen wij het dividend op 12,1 pCt. vaststellen.

Het aantal vervoerde personen bedroeg 20,987,589, tegen 20,952,256 in 1895.

De ontv. uit het vervoer bedroegen f l,354,375.821/9, tegen f l,367,397.41i/2 in 1895.

De gemeente Amsterdam deelt in het bedrijf over het jaar 1896 als volgt:

de vaste uitkeering a 5 pCt. over de bruto-

ontvangsten bedraagt f 67,718.79

het aandeel der gemeente in de winst bedraagt n> 41,985.65

Totaal . . . . f 109,704.44 zoodat in het geheel aan de gemeente Amsterdam 81.1 pCt. over onze bruto-ontvangsten ten deel viel, terwijl buitendien voor onderhoud der bestrating en het reinhouden der tramwegen door ons f 21,823.07 werd bijgedragen.

Na langdurige beraadslagingen kwam in het afgeloopen jaar de pensioenregeling, in overleg met Burgemeester en Wethouders, tot stand.

Door het openbaar maken der hierover gewisselde stukken, heeft iedereen zich eene meening kunnen vormen over de oorzaak van het eerst toen tot stand komen dier regeling.

Betaald werd in 1896 voor pensioen, ondersteuning en ziekengeld een bedrag van f 29,867.81, en buitendien werd een som van f 118,781.88 aan het nieuwe fonds overgedragen. Van het personeel werd geen enkele bijdrage voor deze onderwerpen gevorderd.

De gezondheidstoestand van het personeel was zeer bevredigend. De arbeidsduur van alle koetsiers en conducteurs bleef gemiddeld beneden 10!/2 uur per etmaal.

De lijn Dam—Raadhuisstraat—De Clercqstraat werd in het najaar geopend en gaf, bij gemis van een rationeel eindpunt, onbevredigende resultaten. Voorstellen om deze lijn door te trekken tot aan de Vondelstraat, om de lijn Dam—Amsteldijk aan te vullen met het traject Weteringschans—Sarphatipark—Ceintuurbaan, en om een proef te nemen met electriscne beweegkracht werden wederom afgewezen, na bij het Gemeentebestuur minder belangstelling te hebben opgewekt, dan zij o. i. bij onbevooroordeelde beschouwing verdienden.

Er blijft voor ons nu niets anders over dan den loop van dit —

buiten ons toedoen tot een quaestie vervormd — onderwerp met belangstelling gade te slaan en, naast zorgvuldige nakoming onzer plichten, voor niet minder nauwkeurige bewaking onzer rechten zorg te dragen.

BINNEN- EN BÜITENLANDSCHE BERICHTEN. Commissie voor de examens B en C van de Polytechnische School.

Bij beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 21 April 1897 no. 24671, afdeeling Onderwijs, is bepaald, dat de commissie, belast met het afnemen der examens B, volgens art. 60, en C, volgens de artt. 61—65 der wet van 2 Mei 1863 {Staatsblad n°. 50), voor het jaar 1897 zal zitting houden te Delft;

zijn benoemd tot lid en voorzitter dier commissie, J. F. W. Conrad, oud-hoofd-inspecteur van den waterstaat te 's-Gravenhage; tot leden ;

E. Gugel, N. II. Henket, Mr. B. H. Pekelharing, J. A. Snijders C.Jzn., H. A. Ravenek, P. van der Bürg, J. M. Telders, Dr. S. Hoogewerff, Dr. O A. Scheltema, Dr. P. Zeeman Gzn., H. Cop, J. Cardinaal, Dr L. Aronstein, A. Huet, G. J. Morre en J. Gründel, hoogleeraren aan de Polytechnische School;

Dr. R. Sissingh, Dr. J. de Vries, T. K. L. Sluyterman en J. A. van der Kloes, leeraren aan de Polytechnische School;

O Lely, oud-minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid te 's-Gravenhage;

P. H. Kemper, hoofdingenieur van den waterstaat te Maastricht;

A. O Broekman, hoofdingenieur bij de Maatschappij tot exploitatie van Staatsspoorwegen te Arnhem ;

J. S. van Veen, ingenieur der 1ste klasse der marine te den Helder;

G. J. van Thienen, inspecteur van den arbeid in de 6<le inspectie te Groningen;

G. L. Schim van der Loeff, werktuigkundig ingenieur te Gouda; J. J. Weve, gemeente-architect te Nijmegen ;

A. C. O G. van Hemert, leeraar aan de Koninklijke Militaire Academie te Breda;

Dr. W. Stortenbeker, leeraar aan het gymnasium te Delft;

die zich te Delft zullen vereenigen op zoodanigen tijd, als hun nader door den voorzitter zal worden medegedeeld.

Aan den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid is het navolgende rapport uitgebracht door den hoofdingenieur voor het stoomwezen in het 4de district te Arnhem, aangaande het aan de bovenzijde openscheuren van den vervoerbaren stoomketel n°. 1 van J. P.zn. de Boer te Waverveen, door welk ongeval de stoom onmiddellijk ontsnapte en de schoorsteen werd weggeslagen, zonder evenwel persoonlijke ongelukken te veroorzaken.

De opengescheurde ketel is staand cytindervormig met inwendige vuurkist en 85 vlampijpen; de hoogte bedraagt 1.38 M., de middellijn 0.77 M., de wanddikte 6 mM., dubbel geklonken, de stoomdrukking 5.3 KG. per cM2. De ketel werd in 1886 vervaardigd door Wheeler, Melich & Co. te Albany (Amerika) en laatstelijk op 10 Juli 1894 herbeproefd, met afname van bekleeding, aschbak en rookkap; de ketel werd toen in orde bevonden. De ketel is daarop geplaatst in de boerderij van W. Vrijlandt te Maasdam, en in 1895 overgegaan aan den tegenwoordigen gebruiker, bij wien hij op 14 Augustus 1895 inwendig in orde is bevonden. De akte van vergunning werd verleend dato 26 Augustus 1895.

Bij het onderzoek op 27 Maart jl. bleek de conische schoorsteenloop te zijn ingedrukt en over den halven omtrek afgescheurd; de plaatdikte bedroeg nog 3 a 4 mM. en is oorspronkelijk 6 a 7 geweest. De bovenpijpplaat toch is niet, zooals bij deze soort ketels gebruikelijk, tevens topplaat van den ketel, doch op de eerste is nog een conisch verlengstuk bij wijze van verbrandingskamer gebracht ter hoogte van 0.28 M.; daarop is de schoorsteen geplaatst.

Volgens ter plaatse bekomen mededeeling had de ketel des morgens met 4 a 4.5 atmosfeer gewerkt; bij het stoppen der machine liep de drukking op tot de veiligheidskleppen afbliezen; daarop had het ongeval plaats.

De veiligheidstoestellen werden bij het onderzoek in goed werkenden staat bevonden.

De constructie van den ketel is niet aanbevelenswaardig; bij een tamelijk sterk vuur op den rooster wordt het conisch verlengstuk nog belangrijk verhit en niet afgekoeld, als zijnde in de stoomruimte geplaatst; dientengevolge is het ook aan vertering blootgesteld, zooals bleek uit de afname der plaatdikte.

De weerstand van het ijzer neemt bij dergelijke verhitting spoedig af; aan deze omstandigheid, in verband met de geringe plaatdikte, is het ongeval toe te schrijven.

De geringe afmetingen van den ketel maakt het zeer bezwaarlijk hem naar behooren inwendig te onderzoeken, ook ontbraken voldoende kijkgaten in den romp tegenover het conische gedeelte.

Daar de ketel op 10 Juli 1894 bij de beproeving en op 14 Augustus 1895 bij het inwendig onderzoek in orde werd bevonden, zoo is de plaatdikte van het beschadigde gedeelte buiten verwachting snel afgenomen.

Aan den gebruiker kan geenerlei verwaarloozing of slecht onderhoud ten laste worden gelegd. Hem is aangeraden, in geval van herstelling het bedoelde conische gedeelte te doen vervallen en de vlampijpen van grootere lengte te maken, waardoor de geheele constructie aanmerkelijk sterker zal worden.