215

M 18.

Waar de inhoud van het rioolwater niet onmiddellijk in de rivier kan worden toegelaten, wordt het vooraf gezuiverd. Deze invoering geschiedt öf zeer onvolledig door mechanische of chemische hulpmiddelen öf zeer volledig door filtreering in den bodem.

Eerstgenoemde procédés bestaan hierin dat men den rioolinhoud eerst laat bezinken in bakken, om hetgeen nog in de vloeistof overblijft neer te slaan met chemische hulpmiddelen. Hoewel het aantal daartoe voorgeslagen en toegepaste middelen legio is, zullen wij hierbij niet nader stilstaan, omdat geen enkel gebleken is proefhoudend te zijn, in dien zin dat hierdoor een niet alleen kleurloos maar ook onschadelijk water zoude worde verkregen. De toepassing dezer stelsels, zoomede die van filtratie anders dan door den bodem neemt dan ook geenszins toe en wordt zelfs hier en daar weder opgegeven. Slechts door filtreering door den bodem kan volkomen reiniging worden verkregen; men rekent dat hierdoor alle bacteriën en zwevende stoffen kunnen worden terug gehouden, zoomede 90 °/0 der opgeloste organische en 60 % der opgeloste anorganische bestanddeelen. (1)

Eene zoo volledige reiniging komt echter overal niet voor. Als voorbeeld van hetgeen zonder bezwaar in deze richting wordt verkregen, mogen hier de te Brunswijk geconstateerde resultaten worden gegeven.

Het Ockerwater boven Brunswijk bevat in 100.000 deelen: Ammoniak, salpeterigzuur = 0, zwavelzuur, vaste stoffen, minerale bestanddeelen in zeer geringe hoeveelheid, organische stoffen 4.72, chloor 2.73, bacteriënkiemen per cM3. 1900. Het ongereinigde uit Brunswijk weggepompte water bevat per 100.000 deelen : Ammoniak en salpeterigzuur in groote hoeveelheid, zwavelzuur 4.46, vaste stoffen 86, minerale bestanddeelen 54, vaste organische stoffen 32, andere organische stoffen 130, chloor 19.88, bacteriënkiemen per cM3. 864.000.

Nadat dit water door den bodem is heengegaan heeft het in het afvoerkanaal even boven de uitmonding in de Ocker de volgende samenstelling. Ammoniak en salpeterigzuur is voorhanden, maar in geringe hoeveelheid ; zwavelzuur 4.11, vaste stoffen 44, minerale bestanddeelen 29.2, vaste organische stoffen 14.8, andere organische stoffen 14.06, chloor 9.62, bacteriënkiemen per 1 cM3. 10090. Even beneden de uitmonding in de Ocker is het salpeterigzuur geheel en de ammoniak bijna verdwenen, het aantal bacteriën is tot 3560 per M3. verminderd en de samenstelling van het water is overigens geheel normaal. (2)

Het is dan ook niet te verwonderen dat deze methode van rioolwater-reiniging in toenemende mate op den voorgrond treedt. Zij staat ook bekend als die der «bevloeiing» met rioolwater. Deze naam schijnt ons echter voor de meeste inrichtingen van dezen aard niet doeltreffend. Bevloeiing toch onderstelt in de eerste plaats de bevordering van eenig landbouwbelang.

Daarvan nu is bij de behandeling van rioolwater slechts in de tweede plaats sprake. Kan het rioolwater bevorderlijk zijn aan de teelt van eenig gewas en kan daardoor op deze velden een landbouwbedrijf worden uitgeoefend waarvan de opbrengst het geheel ten goede komt, des te beter ! maar de hoofdzaak blijft de reiniging van het rioolwater, waarvan de bestanddeelen door den bodem moeten opgenomen worden, in de voorhanden hoeveelheid en op alle tijden, onverschillig of de landbouw er behoefte aan heeft of niet. Huldigt men een ander beginsel, dan krijgt men, tenzij werkelijk een uitgestrektheid beschikbaar is zooals slechts in bizondere gevallen en bij kleine bevolkingscentra is te verkrijgen, een mislukte inrichting tot waterzuivering. Men heeft daarvan jaren lang een voorbeeld gezien op de vlakte van Gennevilhers waar het Parijsche rioolwater met groote kosten werd heengeleid, doch dat voor een groot deel strekte ter verontreiniging van de Seine omdat het aan den landbouw moest worden overgelaten of deze al dan niet van het bevruchtende water wilde gebruik maken.

Bij de inrichting der oudere Engelsche «sewage-farms», van welke hoofdzakelijk de stoot is uitgegaan van het gebruik van rioolwater op de landerijen, heeft werkelijk de wensch tot het maken van bevloeiings-inrichtingen een groote rol gespeeld. Men rekende daarbij op 1 HA. per 200 a 300 inwoners, soms minder. Deze eisch brengt dus de noodzakelijkheid mede om bij groote steden over zeer uitgestrekte gronden te kunnen beschikken. Naarmate echter de landbouw-eischen meer op den achtergrond treden, hetgeen bij de lage prijzen der landbouwproducten te gereeder geschiedt, komt men er meer toe om het

(1) BehRING, Die Bekampfung der Infectionskrankheiten, 1894.

(2) Gesundheits-Ingenieur 1896, p. 30.

vraagstuk om te keeren en niet te vragen met welke hoeveelheid rioolwater per hectare de beste productie wordt verkregen, maar welke hoeveelheid water een hectare grond van zekere samenstelling voldoende kan reinigen om het gefiltreerd zonder schade in de openbare wateren te laten afloopen. Als een voorbeeld hoever men hiermede kan gaan, deelt Herzberg (1) een geval mede van een kleine badplaats van 4000 zielen, allen aangesloten aan ket rioolnet en voorzien van waterclosets, waar in den zomer circa 8000 badgasten tegelijk zijn (in 't vorig jaar meer dan 23000). Men heeft aldaar een duinterrein beschikbaar van 22 hectaren en daarvan 4 hectaren voorloopig als bevloeiings- of filtratieterrein ingericht, zonder alsnog behoefte aan uitbreiding te gevoelen. Hij berekent dat, de badgasten gelijkmatig over het geheele jaar verdeeld, per hectare een bevolking komt van 1500 zielen en besluit, dat men gerust 900 zielen mag toelaten, mits . . . men het regenwater niet door de riolen afvoert. Van deze zijde bezien wordt dus het vraagstuk voor kleine en middelsoort steden van financieel oogpunt vrij wat toegankelijker dan het tot dusver scheen.

De groote kosten toch aan de exploitatie van «Rieselfelder» verbonden, hebben velen teruggehouden tot de inrichting daarvan over te gaan. Dat deze groote kosten niet denkbeeldig zijn moge met enkele cijfers nader worden aangetoond.

Te Berlijn was in het dienstjaar 1894/5 een bevolking van 1633619 zielen aan de rioleering aangesloten. Naar de filtratiegronden werd een hoeveelheid van 64 millioen kubieke meter gepompt. De totale oppervlakte der beschikbare terreinen bedroeg 9259 hectaren (2). 189 werklieden bezorgden den loop van het water over de velden. De kosten van het beheer deivelden, ongerekend die van centraal beheer, van pompen en van amortisatie, overtroffen de opbrengst met ongeveer f180000.

Te Breslau zijn de resultaten vrij gunstig. Men heeft daar voor 355000 inwoners een terrein beschikbaar van 676 hectaren. Deze gronden zijn aangekocht voor . . . . f 990600

Inrichting der velden, aanvoerbuis en afwatering kostten » 970800

f 1961400

Van dit bedrag rekenende rente en amortisatie ad

4 o/0 0f f 78456

De pacht bracht op . f 41382

De exploitatie kostte - 8859

blijft - 32523

dus kwam te kort f 45933

°f-iiö=f()-13 perh°°fd-

Het pompen naar de velden met inbegrip van rente en amortisatie van de pompinrichting kostte ongeveer hetzelfde bedrag, zoodat het totaal der kosten beliep f 0.26 per hoofd der bevolking. Men merke hierbij op dat rente, aflossing, onderhoud en beheer van het rioolnet in de stad niet in dit cijfer is begrepen.

Als een poging om met een betrekkelijk weinig omvangrijk terrein een groote hoeveelheid water voldoende te reinigen mogen nog de voorstellen van den ingenieur Theodor Fritsch te Leipzig worden vermeld. (3) Hij geeft in overweging, ten einde niet alles op de bevloeiingsterreinen te laten aankomen, de verschillende stelsels te combineeren. Eerst zoude het water ineen bezinkingsbak worden geleid, waarin de meeste vaste stoffen zouden verwijderd worden; daarna wordt het in een tweeden bak gevoerd, waarin door eenig chemisch hulpmiddel de overblijvende stoffen voor een deel worden geprecipiteerd, vandaar wordt het op de filtratievelden gebracht. De oppervlakte van deze is niet voldoende om een volledige reiniging te verkrijgen, het afloopende water wordt door draineerbuizen in een vijver geleid waarin groote hoeveelheden waterplanten de verdere zuivering bezorgen.

Het komt ons voor, dat uit bovenstaande gegevens voldoende kan worden afgeleid, dat van het gebruik van rioolwater uit de steden vooralsnog geen krachtige steun voor den landbouw is te verwachten. De prijzen der kunstmeststoffen, die thans zooveel lager zijn dan een tiental jaren geleden, geven ons geen aanlei-

(1) Gesundheits-Ingenieur 1896 p. 295.

(2) Op 1 April 1894 bedroeg de beschikbare oppervlakte 8454 hectaren daarvan waren 1330 hectaren verpacht, 4930 werden in eigen beheer bebouwd, 2194 waren duurzaam of tijdelijk zonder opbrengst.

(3) Gesundheits-Ingenieur 1896 p. 223.